Reisreportages uit Egypte

HIEROGLYVEN & MEGABYTES

 

"Ik ben niet dood," zegt hij verbaasd lachend als ik zes maanden later met mijn zoon terugkeer naar Luxor. Hij slaat zijn armen om mij heen, drukt me tegen zijn borst. Hij draagt nog steeds eenzelfde lichtblauwe jurk als 25 jaar geleden, een identieke grijze wollen sjaal om zijn hoofd gewikkeld. Hij is ouder geworden, maar niet veranderd. Hij heeft nog steeds dezelfde pretogen, dezelfde ingetogen lach als vroeger, dezelfde bescheidenheid als toen, zo anders dan zijn collega's op de steiger van het pontje dat de toeristen over de Nijl vervoert die de bagage uit je handen rukken, je ongevraagd bombarderen tot hun 'beste vriend, nee: mijn énige vriend, allemachtigprachtigtachtig…'
"Ik sta hier iedere dag,' zegt hij lichtelijk verongelijkt. "Iedere dag. Mijn hele leven lang."

 

Ik stel mijn zoon voor: Ezra, twaalf jaar oud. "Gefeliciteerd," zegt hij. "Ik noem je voortaan Abu Ezra", vader van Ezra.
Emtau heeft een hersenbloeding gehad. Wekenlang zweefde hij op het randje van de dood. Maar hij is genezen, alhoewel zijn rechterbeen nog stijf is en hij moeite heeft om op zijn ezel te springen.

Hij neemt ons mee op een tocht door de suikerrietvelden, ver van de toeristenstroom. Wij rijden urenlang over paadjes door een landschap dat eeuwenlang onveranderd is gebleven, door dorpjes waar de tijd heeft stilgestaan. Het suikerriet wordt geoogst. De stengels worden in open treinwagons naar de cooperatieve fabriek vervoerd, de groene bladeren op ezels gebonden naar de huizen gereden. Net als 25 jaar geleden. "Er is niet veel veranderd,' zeg ik als we uitrusten langs een irrigatiekanaal. "Niet voor ons," antwoordt Emtau.

 

Het is ramadan, de vastenmaand voor moslims. Overal liggen mannen in het veld te slapen, wachtend tot de zon ondergaat en ze weer mogen eten, drinken en roken. Verderop langs het kanaal zit een man in de Koran de lezen, zachtjes reciteert hij de verzen.
Emtau hoeft niet te vasten, hij is ziek geweest en de dokter heeft hem ontheffing verleend: zijn islam is tolerant en pragmatisch, zoals bedoeld door de Profeet, niet fanatiek en xenofobisch, zoals van de fundamentalisten die een paar jaar geleden het tempelcomplex van Hatsjepsoet bestormden en meer dan zestig toeristen doodden. "Zij kwamen niet uit het dorp," verontschuldigt Emtau zich. "Ze waren niet van hier."

Hij begeleidde die dag twee Mexicaanse toeristen. "We renden voor ons leven. We vluchtten de berg op. We bleven maar rennen. Het was slecht. Slecht voor de zaken."

 

"De zaken gaan slecht," vertelt hij. "Ze hebben een brug gebouwd over de rivier. De toeristen komen nu per bus naar de graven van de faraoh's. Ze komen niet meer met het pontje. Ze huren nu geen ezel of kameel meer, zoals vroeger. Soms heb ik werk. Vaak ook niet. Op sommige dagen komen er honderd, misschien wel honderdvijftig bussen uit Hurghada. Duizenden toeristen. Maar daar verdienen wij niets aan. Ze komen over de brug, ze nemen de bus.Geen ezel, geen kameel."

 

Hij praat niet graag over politiek, herinner ik mij. Hij loopt het suikerrietveld in en rukt een stengel uit de grond. Met zijn tanden scheurt hij de schil eraf en geeft de stengel aan mijn zoon. "Eet,"zegt hij lachend.

Een jonge vrouw komt ons thee brengen. "Mijn nicht," zegt Emtau. Hij wijst naar een lemen hut verderop langs het irrigatiekanaal. "Dat is haar huis. Haar man is zes jaar geleden overleden."
Ze heeft drie kinderen, meisjes in de leeftijd van mijn zoon.

 

Er zit geen suiker in de thee. "Ze heeft geen geld," legt Emtau uit. "Geen werk.Geen man." Ik geef het oudste meisje geld om in het dorp suiker te kopen. "Niemand zorgt voor haar. Niemand wil haar. Ze heeft kinderen. Meisjes."
Mijn zoon kauwt op zijn suikerrietstengel, zuigt het sap op, spuugt de vezels in het gras. Hij zwijgt en kijkt naar de meisjes die blozen.


"Soms heeft ze werk," vertelt Emtau. "Heel soms," zegt ze verlegen. "Als er veel toeristen zijn. Dan loopt ze mee met de kamelen, houdt de teugel vast," vervolgt Emtau. "Ze krijgt geen loon. Alleen een fooi. Een paar gulden. Sommige toeristen zijn gul. Soms krijgt ze niets."

 

"Wie wil haar nog hebben?" antwoordt hij als ik vraag waarom ze niet hertrouwt. "De mannen in het dorp trouwen het liefst met een Europese vrouw, vooral uit Duitsland. Die zijn er genoeg. Die vrouwen kosten niets. Vaak zijn ze al oud. Vijfendertig, of nog ouder. Maar dat geeft niets. Die vrouwen zijn rijk. Ze kopen een huis. Ze kopen de meubels. Er wonen nu veel Europese vrouwen in het dorp.

 

Toen mijn dochter trouwde, moest ik een bed kopen,' zegt hij klagend. "En een klerenkast. En een butagasstel. Waar haal ik dat geld vandaan?"
"Geef haar wat geld," zegt hij als we opstappen. "Voor de thee."
Ik vraag hoeveel. Hij haalt zijn schouders op. "Zoveel als je wilt.'
Ik kijk naar de meisjes. Ze kijken stralend terug. Ik kijk naar mijn zoon. Hij staart naar zijn schoenen. "Geef wat je hart je ingeeft," raadt Emtau mij aan.
Lang geleden gaf ik Emtau geld om zijn dochter naar school te sturen. "Ik heb mijn zoon naar school gestuurd,' zegt hij als we wegrijden op de ezel. "Mijn dochter is nu getrouwd. Mijn zoon zal je vanavond zien."

* * *


Urenlang rijden we door de woestijn, over kale bergen die de grens met de smalle vruchtbare strook land langs de oevers van de Nijl markeren. We naderen de Vallei van de Koningen vanuit het westen, de ezels meevoerend aan de teugel over een steil bergpad. We worden bestormd door souvenirverkopers die ons pad blokkeren, ansichtkaarten aanbieden, albaster meikevers, stukken muurschildering en zelfs 'een antieke stenen stempel uit de tijd van Ramses II'.

 

De graven van de faraoh's worden gerestaureerd. De meeste zijn gesloten. Vijfentwintig jaar geleden liepen we over wankele loopbruggetjes door de gangen van de graftombes, gangen vol valkuilen, valse deuren, doodlopende gangen die grafschenders op een dwaalspoor moesten brengen. De muurschilderingen waarop de tocht van de faraoh's door het dodenrijk werd beschreven zijn nu verdwenen. Maar misschien, zo vraag ik mij af, wordt mijn geheugen geplaagd door romantische herinneringen. Er is weinig over van de pracht en praal die mij ooit versteld deed staan.

 

Veel graven zijn gesloten omdat de toeristenstroom te massaal werd en de muurschilderingen binnen één generatie verloren dreigden te gaan. Grote groepen toeristen verdringen zich in de nauwe gangen, gidsen proberen elkaar te overstemmen, fotograferen en flitsen is niet toegestaan maar een fooi voor de bewakers is vaak voldoende.

 

We lopen naar het einde van de vallei, op zoek naar rust, achtervolgd door souvenirverkopers. We vinden een verlaten graftombe.Achter de sacrofaag in de grafkelder is nog een gang. De toegang is recentelijk dichtgemetseld. Door een spleet zien we met behulp van een zaklantaarn, een stapel skeletten liggen. "Rovers," legt de bewaker uit aan mijn zoon. Hij weet niet hoe lang de lijken daar al liggen. Hij weet ook niet waarom ze niet begraven worden. Hij haalt zijn schouders op en wacht op een fooi.

 

 

Wij rijden terug door de velden en de dorpjes, smalle straatjes met lage huizen, ongeverfd, afgesmeerd met leem. Overal ligt huisvuil, bouwmateriaal. De Egyptische overheid functioneert niet, zo herinner mij uit de jaren dat ik in Egypte woonde. Niemand voelt zich verantwoordelijk voor de openbare ruimte. De familie staat centraal. Hier, zo realiseer ik mij, begon ooit 'de beschaving'. In deze streek werd, uit noodzaak om het water van de Nijl te reguleren en te verdelen en de jaarlijkse overstroming te beteugelen, de eerste staat en de daarbijbehorende bureaucratie georganiseerd.
Hier stichtten de farao's een wereldrijk, lieten zij hun piramides, tempels en graftombes bouwen. Een land zo rijk dat het een niet-productieve kaste van priesters, ambtenaren en soldaten kon voeden en zo de wereld kon veroveren met wapengeweld en ideeen. Nu wonen hun nazaten in een onbeschrijflijke chaos, aangewezen op een fooi van westerse toeristen, temidden van rottend afval.
"Wij zijn rijk," verzucht mijn zoon en hij stuurt zijn ezel behendig door de straten, lachend naar de kinderen die om een balpen bedelen, routineus hun hand ophoudend voor een bakshiesh, een fooi.
Emtau rijdt stilletjes achter ons aan.

* * *

Wij logeren bij Emtau thuis. Hij woont nog steeds in hetzelfde huis, tegenover de moskee. Ooit was het blauw geverfd, lang voordat de vrede met Israel getekend werd en de toeristenstroom naar Luxor op gang kwam: een bakstenen huis gebouwd rond een binnenplaats, de muren afgesmeerd met modder. Er staan wat bedden tegen de muren, zonder lakens, die overdag dienst doen als sofa.
Om elf minuten over vijf kondigt de muezzin vanaf de minaret op de moskee aan dat de zon is ondergegaan. Emtau's vrouw spreidt een krant uit op de aangestampte vloer en zet het eten neer: gebraden duif opgevuld met rijst, kofta, in saus gekookte gehaktrolletjes, kip gesmoord in groente.

We eten met onze handen, gezeten op de koude lemen vloer en dippen het zelfgebakte brood in de hommos en tehina. Iedereen loopt binnen, schuift aan, doet een greep in de schalen.

 

Mohammed, Emtau's oudste zoon, speelt met zijn mobiele telefoon. Hij runt een internetshop in het dorp waar toeristen kunnen e-mailen en surfen over het internet. Emtau wil ook een mobiele telefoon, vertelt hij. Een Nokia 8210, om precies te zijn. "Handig," zegt hij. Als hij toeristen op de ezel rondleidt door de koningsvallei wil hij graag bereikbaar zijn voor de tour-operators in Luxor. "Als je weer komt, breng je er een voor mij mee."
Mijn zoon discussieert met Mohammed over kilobytes, internetsites voor illegaal gekopieerde software, webcams, RAM: geheimtaal voor Emtau en mij, net als de hiërogliefen op de muren van de graftombes.

 

Emtau's vrouw zit stilletjes in de hoek van de kamer en wacht tot zij de schalen moet bijvullen. Ik herinner mij hoe hij vijfentwintig jaar geleden met groot verdriet maar resoluut zijn jonge, eerste vrouw verstootte omdat zij hem geen kinderen kon baren -en direct daarop zijn huidige vrouw kocht, een nicht. Polygamie was toegestaan maar hij kon zich geen twee vrouwen in huis veroorloven.
Zijn jongste zoon studeert landbouwkunde maar Emtau heeft geen land, de staat geen werk -dus Hamadi hoopt op een baan in de toeristenindustrie of in de internetwinkel van zijn grote broer. "Natuurlijk vasten we iedere dag," zegt hij verbaasd. "We eten niet, we drinken niet, zelfs geen water. We roken niet. Iedere dag, zolang de ramadan duurt. Ieder jaar. Wij zijn moslims."

 

Niemand slaapt die avond. Iedereen wacht op het avondeten dat opgediend zal worden vlak voordat de zon opkomt boven de bergen op de oostoever van de Nijl en de muezzin het begin van een nieuwe vastendag aankondigt, zo rond een uur of vier in de nacht.
Ik lees in V.S.Naipaul's 'Beyond Belief', het verslag over zijn reizen door de islamitische wereld. Emtau zit samen met zijn broer Rifat ineengedoken voor het straatlkacheltje, de televisie zend zachtjes Korangebeden uit.
De Islam, zo beweert VS Naipaul met grote overtuigingskracht op basis van zijn ervaringen in Indonesië, Iran, Maleisië en Pakistan is in essentie een Arabische godsdienst. Hij spreekt een vernietigend waardeoordeel uit: de Islam is 'de meest genadeloze vorm van imperialisme' die Naipaul kent. De reden: 'bekeerde volkeren moeten hun verleden afleggen'. Alle heilige plaatsen van de Islam bevinden zich in de Arabische wereld, in Saoedi-Arabië en vijf maal per dag richten alle gelovigen zich 'in onderwerping' richting Mekka.

 

Ik wek Emtau uit zijn dommelslaap. "Ben jij een Arabier?" vraag ik hem. Hij lacht. "Nee, ik ben een Egyptenaar. Wij zijn geen Arabieren." "Arabieren," zo vult zijn broer aan, "Arabieren zijn rijk. En voeren oorlog. Of vertellen ons dat wij oorlog voor ze moeten voeren."
Rifat werkte, zoals miljoenen Egyptenaren, jarenlang als gastarbeider in één van de Arabische olielanden. Hij keerde met zijn spaargeld in het begin van de jaren tachtig terug naar Luxor, kocht een vrouw en een oude Peugeot en werd 'rijk' als taxi-chauffeur.

 

Hij heeft nu een souvernierwinkel en een huis van vier verdiepingen. En hij heeft nog steeds een hekel aan 'de Arabieren' die in de oorlog met Israel de Egyptische soldaten de kastanjes uit het vuur lieten halen. Arabieren, dat zijn de intellectuelen in de hoofdstad Cairo, de verstokte aanhangers van een al lang vervlogen ideologie die pan-Arabisme prediken, arabisch socialisme en arabisch nationalisme; ideeen en slogans die af en toe nog terug te vinden zijn in de krantencommentaren van Al Ahram maar die hier, onder de ezeldrijvers van Luxor, de keuterboeren en winkeliers geen weerklank meer vinden.

 

President Sadat maakte vijfentwintig jaar geleden een einde aan de retoriek én de oorlog en de blik van de Egyptenaren richtte zich naar binnen, af van Palestina en de strijd tegen het zionisme en het imperialisme, terug op de Nijl, de eeuwenoude levensader van Egypte. Sadat bracht vrede naar Egypte én Amerikaanse ontwikkelingshulp, maar die miljarden dollars bereiken Emtau en zijn dorpsgenoten niet en blijven hangen in Cairo.

De bekeerde volkeren moesten volgens Naipaul niet alleen 'hun verleden afleggen', zij moesten ook hun goden, hun hele culturele erfgoed afzweren. Is dat de reden zo vraag ik mij af, waarom de meeste Egyptenaren zo zorgeloos omspringen met de kunstschatten in Luxor, waarom de graven van de farao's zo schaamteloos zijn leeggeplunderd, waarom de afbeeldingen van hun goden, zoals Ra de zonnegod, zijn verminkt en verloren gegaan?

 

Emtau haalt zijn schouders op. Het is geen vraag die hem bezighoudt. "De mensen zijn arm," zegt hij op een toon die de discussie sluit. Iedere dag buigt hij zich, zonder na te denken, op het teken van de muezzin richting Mekka, naar het oosten, letterlijk met zijn rug naar de graven in de Vallei van de Koningen, naar het panthéon van Egyptische goden en halfgoden, naar het eeuwenoude erfgoed dat jaarlijks miljoenen bezoekers trekt, aangevoerd met vliegtuigen en aircobussen, maar dat voor hem geen speciale betekenis meer heeft, nog slechts een bron van inkomsten is als hij hen rondrijdt op zijn ezels.
Mohammed neemt mijn zoon mee naar het internetcafé. Ezra kent een aantal sites waar je gratis software kan scoren en pratend over cheatcodes en kraakprogramma's voor gepatenteerde software lopen ze weg door de onverlichte straten van het dorp, waar de stilte slechts wordt verstoord door een balkende ezel en ze laten mij en Emtau achter in een halfslaap op de koude, lemen vloer bij het licht van een kaal peertje, huiverend in de winterkou voor het straalkacheltje wachtend op het teken van de muezzin om een nieuwe dag te beginnen.


* * *