Reisreportages uit Egypte HIEROGLYVEN & MEGABYTES
|
|
"Ik
ben niet dood," zegt hij verbaasd lachend als ik zes maanden later met mijn
zoon terugkeer naar Luxor. Hij slaat zijn armen om mij heen, drukt me tegen zijn
borst. Hij draagt nog steeds eenzelfde lichtblauwe jurk als 25 jaar geleden, een
identieke grijze wollen sjaal om zijn hoofd gewikkeld. Hij is ouder geworden,
maar niet veranderd. Hij heeft nog steeds dezelfde pretogen, dezelfde ingetogen
lach als vroeger, dezelfde bescheidenheid als toen, zo anders dan zijn collega's
op de steiger van het pontje dat de toeristen over de Nijl vervoert die de bagage
uit je handen rukken, je ongevraagd bombarderen tot hun 'beste vriend, nee: mijn
énige vriend, allemachtigprachtigtachtig
'
| |
![]() |
|
Het
is ramadan, de vastenmaand voor moslims. Overal liggen mannen in het veld te slapen,
wachtend tot de zon ondergaat en ze weer mogen eten, drinken en roken. Verderop
langs het kanaal zit een man in de Koran de lezen, zachtjes reciteert hij de verzen. Hij begeleidde die dag twee Mexicaanse toeristen. "We renden voor ons leven. We vluchtten de berg op. We bleven maar rennen. Het was slecht. Slecht voor de zaken." | |
"De zaken gaan slecht," vertelt hij. "Ze hebben een brug gebouwd over de rivier. De toeristen komen nu per bus naar de graven van de faraoh's. Ze komen niet meer met het pontje. Ze huren nu geen ezel of kameel meer, zoals vroeger. Soms heb ik werk. Vaak ook niet. Op sommige dagen komen er honderd, misschien wel honderdvijftig bussen uit Hurghada. Duizenden toeristen. Maar daar verdienen wij niets aan. Ze komen over de brug, ze nemen de bus.Geen ezel, geen kameel."
|
|
Hij praat niet graag over politiek, herinner ik mij. Hij loopt het suikerrietveld in en rukt een stengel uit de grond. Met zijn tanden scheurt hij de schil eraf en geeft de stengel aan mijn zoon. "Eet,"zegt hij lachend. Een jonge vrouw komt ons thee brengen. "Mijn nicht,"
zegt Emtau. Hij wijst naar een lemen hut verderop langs het irrigatiekanaal. "Dat
is haar huis. Haar man is zes jaar geleden overleden."
| |
|
|
| |
"Wie wil haar nog hebben?" antwoordt hij als ik vraag waarom ze niet hertrouwt. "De mannen in het dorp trouwen het liefst met een Europese vrouw, vooral uit Duitsland. Die zijn er genoeg. Die vrouwen kosten niets. Vaak zijn ze al oud. Vijfendertig, of nog ouder. Maar dat geeft niets. Die vrouwen zijn rijk. Ze kopen een huis. Ze kopen de meubels. Er wonen nu veel Europese vrouwen in het dorp. |
|
Toen mijn dochter trouwde, moest ik een bed kopen,'
zegt hij klagend. "En een klerenkast. En een butagasstel. Waar haal ik dat
geld vandaan?" | |
![]() |
|
De graven van de faraoh's worden gerestaureerd. De meeste zijn gesloten. Vijfentwintig jaar geleden liepen we over wankele loopbruggetjes door de gangen van de graftombes, gangen vol valkuilen, valse deuren, doodlopende gangen die grafschenders op een dwaalspoor moesten brengen. De muurschilderingen waarop de tocht van de faraoh's door het dodenrijk werd beschreven zijn nu verdwenen. Maar misschien, zo vraag ik mij af, wordt mijn geheugen geplaagd door romantische herinneringen. Er is weinig over van de pracht en praal die mij ooit versteld deed staan.
| |
Veel graven zijn gesloten omdat de toeristenstroom te massaal werd en de muurschilderingen binnen één generatie verloren dreigden te gaan. Grote groepen toeristen verdringen zich in de nauwe gangen, gidsen proberen elkaar te overstemmen, fotograferen en flitsen is niet toegestaan maar een fooi voor de bewakers is vaak voldoende. | ![]() |
We lopen naar het einde van de vallei, op zoek naar rust, achtervolgd door souvenirverkopers. We vinden een verlaten graftombe.Achter de sacrofaag in de grafkelder is nog een gang. De toegang is recentelijk dichtgemetseld. Door een spleet zien we met behulp van een zaklantaarn, een stapel skeletten liggen. "Rovers," legt de bewaker uit aan mijn zoon. Hij weet niet hoe lang de lijken daar al liggen. Hij weet ook niet waarom ze niet begraven worden. Hij haalt zijn schouders op en wacht op een fooi.
| |
![]()
| Wij rijden terug door de velden en de dorpjes, smalle straatjes met lage huizen, ongeverfd, afgesmeerd met leem. Overal ligt huisvuil, bouwmateriaal. De Egyptische overheid functioneert niet, zo herinner mij uit de jaren dat ik in Egypte woonde. Niemand voelt zich verantwoordelijk voor de openbare ruimte. De familie staat centraal. Hier, zo realiseer ik mij, begon ooit 'de beschaving'. In deze streek werd, uit noodzaak om het water van de Nijl te reguleren en te verdelen en de jaarlijkse overstroming te beteugelen, de eerste staat en de daarbijbehorende bureaucratie georganiseerd. |
Hier stichtten de farao's
een wereldrijk, lieten zij hun piramides, tempels en graftombes bouwen. Een land
zo rijk dat het een niet-productieve kaste van priesters, ambtenaren en soldaten
kon voeden en zo de wereld kon veroveren met wapengeweld en ideeen. Nu wonen hun
nazaten in een onbeschrijflijke chaos, aangewezen op een fooi van westerse toeristen,
temidden van rottend afval. "Wij zijn rijk," verzucht mijn zoon en hij stuurt zijn ezel behendig door de straten, lachend naar de kinderen die om een balpen bedelen, routineus hun hand ophoudend voor een bakshiesh, een fooi. Emtau rijdt stilletjes achter ons aan. * * * | |
Wij
logeren bij Emtau thuis. Hij woont nog steeds in hetzelfde huis, tegenover de
moskee. Ooit was het blauw geverfd, lang voordat de vrede met Israel getekend
werd en de toeristenstroom naar Luxor op gang kwam: een bakstenen huis gebouwd
rond een binnenplaats, de muren afgesmeerd met modder. Er staan wat bedden tegen
de muren, zonder lakens, die overdag dienst doen als sofa. We eten met onze handen, gezeten op de koude lemen vloer en dippen het zelfgebakte brood in de hommos en tehina. Iedereen loopt binnen, schuift aan, doet een greep in de schalen. | ![]() |
Mohammed,
Emtau's oudste zoon, speelt met zijn mobiele telefoon. Hij runt een internetshop
in het dorp waar toeristen kunnen e-mailen en surfen over het internet. Emtau
wil ook een mobiele telefoon, vertelt hij. Een Nokia 8210, om precies te zijn. "Handig," zegt hij. Als hij toeristen op de ezel rondleidt door de koningsvallei
wil hij graag bereikbaar zijn voor de tour-operators in Luxor. "Als je weer
komt, breng je er een voor mij mee."
| |
![]() | Emtau's vrouw zit stilletjes in de hoek van de kamer en wacht tot zij de schalen moet bijvullen. Ik herinner mij hoe hij vijfentwintig jaar geleden met groot verdriet maar resoluut zijn jonge, eerste vrouw verstootte omdat zij hem geen kinderen kon baren -en direct daarop zijn huidige vrouw kocht, een nicht. Polygamie was toegestaan maar hij kon zich geen twee vrouwen in huis veroorloven. |
Niemand
slaapt die avond. Iedereen wacht op het avondeten dat opgediend zal worden vlak
voordat de zon opkomt boven de bergen op de oostoever van de Nijl en de muezzin
het begin van een nieuwe vastendag aankondigt, zo rond een uur of vier in de nacht.
| |
Ik
wek Emtau uit zijn dommelslaap. "Ben jij een Arabier?" vraag ik hem.
Hij lacht. "Nee, ik ben een Egyptenaar. Wij zijn geen Arabieren." "Arabieren,"
zo vult zijn broer aan, "Arabieren zijn rijk. En voeren oorlog. Of vertellen
ons dat wij oorlog voor ze moeten voeren." Rifat werkte, zoals miljoenen Egyptenaren, jarenlang als gastarbeider in één van de Arabische olielanden. Hij keerde met zijn spaargeld in het begin van de jaren tachtig terug naar Luxor, kocht een vrouw en een oude Peugeot en werd 'rijk' als taxi-chauffeur. | ![]() |
Hij heeft nu een souvernierwinkel en een huis van vier verdiepingen. En hij heeft nog steeds een hekel aan 'de Arabieren' die in de oorlog met Israel de Egyptische soldaten de kastanjes uit het vuur lieten halen. Arabieren, dat zijn de intellectuelen in de hoofdstad Cairo, de verstokte aanhangers van een al lang vervlogen ideologie die pan-Arabisme prediken, arabisch socialisme en arabisch nationalisme; ideeen en slogans die af en toe nog terug te vinden zijn in de krantencommentaren van Al Ahram maar die hier, onder de ezeldrijvers van Luxor, de keuterboeren en winkeliers geen weerklank meer vinden.
| |
![]() |
|
Emtau
haalt zijn schouders op. Het is geen vraag die hem bezighoudt. "De mensen
zijn arm," zegt hij op een toon die de discussie sluit. Iedere dag buigt
hij zich, zonder na te denken, op het teken van de muezzin richting Mekka, naar
het oosten, letterlijk met zijn rug naar de graven in de Vallei van de Koningen,
naar het panthéon van Egyptische goden en halfgoden, naar het eeuwenoude
erfgoed dat jaarlijks miljoenen bezoekers trekt, aangevoerd met vliegtuigen en
aircobussen, maar dat voor hem geen speciale betekenis meer heeft, nog slechts
een bron van inkomsten is als hij hen rondrijdt op zijn ezels.
|