KENIA

 

De Komst van de IJzeren Rinoceros

Gepubliceerd in Traject van de Volkskrant op 24 augustus 1996

 

Er was eens een belangrijke medicijnman in het land van de Kikuyu's die Mogo heette en ook wel Mora wa Kebiro werd genoemd. Het was zijn taak om de toekomst te voorspellen.
Op een morgen werden de oude mannen van de Kikuyu-stam bijeengeroepen en sprak Mogo met een lage en droeve stem de volgende profetie uit: 'Uit het grote water in het oosten zullen vreemdelingen komen. De kleur van hun lichamen lijkt op die van de kleine, lichtgekleurde kikker die in het water leeft. Hun kleren lijken op de vleugels van een vlinder en deze vreemdelingen dragen stokken die vuur maken. De vreemdelingen zullen een ijzeren stam meenemen met even zoveel poten als een duizendpoot en deze slang zal vuur spugen en zich uitstrekken van het grote water in het oosten tot aan de grote zee in het westen waar volkeren wonen die niet besneden zijn. Hun komst zal voorafgegaan worden door een grote hongersnood...'
Mogo bezwoer de oude mannen de wapenen niet tegen de vreemdelingen op te nemen: '...want anders zal ons volk uitgemoord worden. De vreemdelingen zijn in staat om van grote afstand te doden met hun toverstokken. De pijlen en de speren van de Kikuyu's zullen de IJzeren Slang niet kunnen deren...'

* * *

Op 11 december 1895 arriveert de jonge Engelse ingenieur George Whitehouse op de stoomboot Ethiopia in de drukkend hete Oostafrikaanse havenstad Mombassa. De stad is eeuwenlang het centrum geweest van de handel tussen Afrika en de Arabische en Aziatische wereld en het straatbeeld wordt gedomineerd door Arabieren en Indiërs.
Whitehouse heeft tot taak om een duizend kilometer lange spoorlijn aan te leggen van de Indische Oceaan naar het Victoria-meer, dwars door een gebied dat nog niet in kaart is gebracht maar dat volgens de verhalen van ontdekkingsreizigers wordt bewoond door vijandige stammen en leeuwen en dat gonst van de tseetseevliegen en malariamuggen.

* * *

 

In die dagen, waarin Europese avonturiers Afrika veroveren en als ontdekkingsreiziger de geschiedenis ingaan, voorspelt de Masaai-medicijnman Mbatian op zijn sterfbed de ouderen van zijn stam 'de komst van een rhinoceros met een ijzeren hoofd die gevolgd zal worden door blanke indringers die vuur in hun zakken dragen waartegen de speren van de Masaai-krijgers machteloos zullen staan'. Hij beveelt zijn krijgers 'loyaal met de indringers samen te werken omdat anders ziekten de stam en het vee zullen uitroeien'.

* * *

Het grootste probleem waarmee George Whitehouse wordt geconfronteerd als hij zijn pioniersarbeid begint, is het gebrek aan mankracht. De Afrikaanse stammen aan de kust weigeren om aan de bouw van de spoorlijn mee te werken. Hij besluit tienduizenden koelies uit India te halen, die later, als de bouw van de spoorlijn is voltooid, zich in dit deel van het Britse Rijk zullen mogen vestigen. Britse soldaten beginnen onder de stammen rond het Victoria-meer arbeiders te ronselen.

'Op een dag arriveerden de blanken,' herinnert een oude man zich. Hij woont hoog tegen de donkergroene helling, op het einde van een kronkelpad tussen de theeplantages. 'Mijn vader werd gedwongen om voor hen te werken. Hij kreeg twintig cent per maand. Daarvoor moest hij ook kleren kopen want de missionarissen verboden hem om nog langer in schapevachten te lopen, zoals bij ons het gebruik was. Toen de blanken meer arbeidskrachten nodig hadden, begonnen ze belasting te heffen. Voor iedere hut moest je veertig cent belasting betalen. En voor iedere vrouw die je bezat veertig cent extra. Wij hadden geen geld. Wij gebruikten geen geld. Maar als je de belasting niet betaalde werd je gevangen genomen en kreeg je drie maanden dwangarbeid of namen ze je vee af.

Zo werden we gedwongen om aan de spoorweg te werken om geld te kunnen verdienen. Veel mensen stierven,' zegt hij, zuigend aan zijn pijp. 'Wel vijfentwintigduizend.'

* * *

George Whitehouse heeft haast. Zowel de Duitsers als de Fransen maken aanspraak op de vruchtbare gebieden rond het Victoria-meer, het latere Oeganda, die volgens de Britse zendelingen en de Franse missionarissen geregeerd worden door barbaarse potentaten die onophoudelijk strijd met elkaar leveren en nodig beschaving bijgebracht moet worden.

De aanleg van de spoorlijn is een race tegen de klok die negen maanden lang vertraagd wordt door twee mensenetende leeuwen. De lokale stammen daarentegen bieden nauwelijks verzet tegen de Europese penetratie. De eens zo gevreesde Masaai, die getroffen zijn door epidemieën en het grootste deel van hun kuddes verloren hebben door de runderpest, verhuren zich zelfs als gids en huursoldaat aan de Britten.

Kikuyu-leiders ruilen land tegen dekens, kralen en koper. 'Voor we het wisten hadden de blanken al ons land afgenomen,' herinnert een bejaarde Kikuyu zich. Hij is oud en dus gerespecteerd binnen zijn stam, ook al willen zijn benen hem niet meer dragen.
'We ontvingen ze gastvrij. We hadden mededogen met de blanken omdat ze zover van huis waren. We konden ons niet voorstellen dat ze in ons land zouden blijven. We dachten dat ze heimwee zouden krijgen. Ze zouden hun goederen verkopen en dan teruggaan naar hun eigen land, naar hun eigen stam en hun familieleden. Maar ze bleven en ze namen ons steeds meer land af. Uiteindelijk slaagden ze erin om al het vruchtbare land te verwerven, door leugens en bedrog. En ze sloten ons op in onvruchtbare reservaten. Daar konden we geen voedsel verbouwen. Dus moesten we voor de kaburu gaan werken om voedsel te kunnen kopen. Ik heb op een koffieplantage gewerkt.'

Hij staart voor zich uit, de pijp in de hand.
'Wie waren de kaburu?' vraag ik.
'Blanken,' antwoordt hij. 'Slechte blanken. Het is geen woord vol vriendelijkheid.'
'Ons land is ons heilig,' zegt hij als hij na een lange stilte de draad weer oppakt. 'Een man zonder land is geen man. We probeerden met de Engelsen te onderhandelen. Maar ze luisterden niet. Toen praten niet meer hielp trok ik de bush in. Ik werd lid van de MauMau. Achttien maanden heb ik tegen de Britten gevochten. Toen moest ik me overgeven omdat ik honger had. Ons volk was zo arm dat het ons niet kon voeden. Ik kwam pas vrij toen Kenia onafhankelijk werd. Dat was in 1963. Tien jaar heb ik vastgezeten. En nu? Ik heb nog steeds geen land. Toen Kenia onafhankelijk werd spraken ze af dat de blanken hun land mochten behouden als ze de Keniaanse nationaliteit aannamen. Als ze dat niet deden werd hun land in beslag genomen en konden wij het kopen. Maar we moesten er voor betalen. Wij, de MauMau-strijders die uit de gevangenis kwamen, wij hadden geen geld. We konden het land waarvoor we gevochten hadden, niet kopen. De politici kochten het op,' zegt hij en hij klinkt bitter. 'Alleen de politici profiteerden van de onafhankelijkheid. Ik heb nog steeds geen land.'

* * *

Op 31 mei 1899 bereikt George Whitehouse na 327 mijl Nakusontelon: 'het begin van alle schoonheid' zoals de Masaai het gebied noemen, een onbewoond papyrusmoeras zonder bomen, dat doorsneden wordt door een kleine rivier die de Masaai de Uaso Nairobi noemen, 'het Koude Water'.
Hier slaat Whitehouse zijn hoofdkwartier op en het provisorische tentenkamp zal uitgroeien tot Oost-Afrika's modernste hoofdstad.

De spoorwegarbeiders worden al snel gevolgd door handelaren en ambitieuze blanke kolonisten die zich 'Scheppers van Orde in de Chaos' wanen.

'De Britten zeiden dat ze kwamen om een einde aan de slavernij te maken. Mijn vader was een slaaf. Hij werd gevangen genomen door Arabische slavenhandelaren in het zuiden van Tanzania en naar de kust gebracht. Daar werd hij verkocht en naar het Arabische schiereiland verscheept. Maar de Britse marine onderschepte het slavenschip en bevrijdde mijn vader. Dat was goed,' zegt Lance Jonis Bengo. Hij is nu drieënzeventig en hij werkt als koster in de Anglicaanse kerk in Freretown, een nederzetting ten zuidwesten van Mombassa die door Britse missionarissen aan de bevrijde slaven werd gegeven.

'Het centrum van de slavenhandel was op Zanzibar. Hier langs de kust van Kenia en Tanzania werden de slaven ingescheept. Dr. Livingstone maakte daar een einde aan. Dat was goed,' zegt hij weer. 'De Britten schaften de slavernij af maar in Kenia introduceerde ze een nieuwe vorm van slavernij, de apartheid. Wij, de zwarten, wij waren de slaven en de kolonisten gebruikten ons om goedkoop het land te bewerken. Wij hadden geen rechten. We moesten een pas dragen, de kipande, net als in Zuid-Afrika. We mochten niet wonen waar we wilden. We werden in reservaten gestopt. In blanke wijken mochten we alleen op bepaalde tijden op straat lopen. Ik was klerk bij de spoorwegen maar ik mocht zelf alleen derde klas reizen.

 

Opgenomen in Eindeloze Reizen

de beste Nederlandse en Vlaamse reisverhalen van 1996

Als ik een brief schreef aan een Afrikaan mocht ik er geen Bwana boven schrijven. Bwana betekent meneer. Afrikanen waren geen meneer, zeiden ze. Ze arresteerden en deporteerden onze leiders en vervingen ze door marionetten die goed naar de kolonisten luisterden. De Britten brachten geen beschaving. Ze wilden ons land. En ze namen het land.'

* * *

De kosten van de aanleg van de spoorweg blijken veel hoger te zijn dan was beraamd.

In het Britse parlement is veel kritiek op het project in een regio waar niets te halen lijkt. Jarenlang vecht Whitehouse voor de benodigde fondsen. Hij krijgt steun van Winston Churchill die, als een van de weinigen, verrukt is over de economische mogelijkheden die Oeganda biedt.

Hij bepleit de kolonisatie van Oeganda en de vruchtbare heuvels van Kenia. De verbouw van katoen, koffie en thee zal de kosten van de aanleg van de spoorweg kunnen dekken. Na veel startproblemen wordt Kenia een wingewest voor het Colonial Office. Op de White Highlands, waar de Afrikanen en Indiërs geen land mogen bezitten, beginnen de blanken enorme koffie- en theeplantages die drijven op de goedkope arbeidskrachten van de Afrikanen in de reservaten.

* * *

'Toen de blanken arriveerden, vluchtten mijn ouders de bush in,' vertelt een oude visser aan het Victoria-meer. 'Ze waren bang dat ze hun land zouden stelen. Maar de blanken waren niet in ons land geïnteresseerd. Toen kwamen mijn ouders terug. De Britten waren goed voor ons. Toen kwamen de missionarissen, mannen van het Leger des Heils. Ze bouwden een school. Ze brachten een dokter mee. Ze hielpen ons. Wij waren dankbaar.

De enigen die verzet pleegden waren de Nandi.' Hij spreekt de naam met minachting uit. 'Wij hebben nooit met de blanken gevochten.'

De Nandi zijn de enige stam in Kenia die zich rond de eeuwwisseling verzet tegen de komst van de blanken en hun ijzeren rhinoceros. De Nandi zijn veehouders, net als de Masaai, en zoals alle nomadische stammen in de regio beschouwen ze al het vee op aarde als hun bezit. Ze beschikken over een leger dat vee van de omwonende stammen rooft.
Wanneer de spoorlijn in het graasgebied van de Nandi ten oosten van het Victoria-meer arriveert, verklaart hun medicijnman dat de kogels van de indringers 'als waterdruppels zullen afketsen op de huid van de onoverwinnelijke Nandi-krijgers'.
De Nandi stelen de ijzeren spoorrails om ze om te smeden tot speren en het koperdraad om er sieraden van te maken. Maar de krijgers blijken niet immuun voor de kogels van de spoorwegbouwers, ook de medicijnman zelf niet: één Maxim-machinegeweer en 'één fiere Engelse officier' bijgestaan door een handvol inheemse dragers en soldaten zijn voldoende om het verzet van de Nandi te breken.

De weg naar het Victoria-meer ligt nu open voor de spoorweg. Het enige gevaar komt nu nog van de rhinoceros die zich met de locomotief wil meten, van de mieren die de rails ondermijnen en van de olifant die niet wil wijken.

'De giraffes zijn het gevaarlijkst,' vertelt de machinist lachend als hij ons mee laat rijden op de Duitse diesellocomotief die 's nachts van Mombassa naar het Victoria-meer rijdt. 's Nachts komen ze op de lichten van de trein af en gaan ze wijdbeens over het spoor staan. Soms staat er ook een olifant op het spoor. Maar die verliest het altijd van de trein.'

 

'De trein heeft veel goeds gebracht,' zegt hij trots. 'Bijna al het goederenvervoer gaat over het spoor. Vorig jaar, toen er droogte heerste en de voedselhulp in Mombassa arriveerde, hebben wij het voedsel over het hele land verspreid. Over de weg had dat nooit gekund. En de spoorweg is in perfecte staat,' beweert hij. 'Wij hebben de blanken niet meer nodig.'

* * *

De conducteur komt in de restauratiewagen bij ons aan tafel zitten.
'Bwana,' zegt hij, 'u moet mij helpen. Ik verdien tweehonderd gulden per maand en ik werk al meer dan dertig jaar op de trein. Toen ik begon, in 1955, kreeg ik dertien gulden. Na de onafhankelijkheid werd het beter. Maar nu heb ik al sinds 1974 geen loonsverhoging meer gekregen. Ik heb negen kinderen. En die moeten naar school.' Hij kijkt me vragend aan en ik kan geen andere reden dan mijn huidskleur bedenken waarom mijn hulp ingeroepen wordt.

Een tweede Keniaan schuift bij ons aan tafel. Hij wordt onmiddellijk door een medepassagier aan een belendend tafeltje tot de orde geroepen omdat hij rookt. Niemand klaagt over mijn sigaret.
Hij heet George en is op weg naar huis. 'Waar ligt jouw land,' vraagt hij onmiddellijk.
'Ik heb geen land,' antwoord ik. 'Ik woon in de stad.'
'Jij hebt geen land?' zegt hij verbaasd. Hij aarzelt. 'Waar is het land van je vader?'
'Mijn vader heeft geen land.'
Hij schudt zijn hoofd. 'En het land van je grootvader?' probeert hij.
'Heb je kinderen?' vraagt hij na een tijdje.
'Ik heb geen kinderen.'
'You must be a poor man,' zegt hij zorgelijk. 'Wat is een man zonder land? Niets! Wat is een man zonder kinderen? Wie zal er voor je zorgen als je oud bent? Wie zal je naam dragen als je dood bent? Jullie zijn rare mensen, meneer.'

Opgenomen in

Aan de andere kant van de heuvel

uitgeverij Contact

George werkt in Nairobi als tuinman bij een blanke. Dagelijks wast hij de auto, van boven, van onderen en van opzij, vertelt hij grijnzend. Hij opent de poort als de blanke thuiskomt en hij bewaakt de villa tegen inbrekers. Hij verdient honderdenzestig gulden per maand. Zijn vrouw en kinderen wonen op zijn shamba, een halve hectare land in zijn geboortedorp in de heuvels aan de grens met Oeganda.
'Het leven in Nairobi is te duur,' zegt hij. 'Daarom wonen ze op het land waar ze hun eigen eten kunnen verbouwen. Maïs, zoete aardappelen, bananen, zoete bonen en cassave. Als ik geld overhoud stuur ik het op. Voor medicijnen, schooluniformen en voedsel als de oogst tegenvalt.'
Twee keer per jaar gaat hij naar huis. 'Ik heb vijf kinderen. Ik wilde een zoon. Maar de eerste baby was een meisje. De tweede ook. Drie en vier waren ook meisjes. Ik wilde een zoon. Als het weer een meisje was geweest had ik mijn vrouw weggestuurd. Nu is ze aan de prikpil.'
Hij neemt me mee naar zijn dorp en vertelt trots dat hij een Baluya is. 'De Baluya's zijn de snelst groeiende stam in Kenia. Binnenkort zijn wij de grootste stam in het land. Mijn dorp heeft het hoogste geboortecijfer van Kenia.'
'Veel kinderen, dat is onze gewoonte,' zegt George.
'God zorgt daarvoor,' beweert Magaret zijn vrouw. 'Ik wil acht kinderen,' en ze kijkt alsof het er ook tien mogen zijn. Of meer.

George heeft geluk gehad, geeft hij toe. Bijna alle jonge mannen uit zijn dorp zijn naar Nairobi getrokken, maar de meesten zijn werkloos, bijna allemaal, en ze wonen in de krottenwijken, als ze al onderdak hebben. 'Nairobi is een Kikuyu-stad,' beweert hij. 'De Baluya's krijgen geen werk. De Kikuyu's helpen elkaar. En de regering helpt alleen de Kikuyu's.

'De blanken aten zich rijk aan ons,' zegt zijn vader als ik vraag wat er veranderd is na de onafhankelijkheid. 'Ze namen ons alles af. Toen de onafhankelijkheid kwam, konden ze ons niets meer afnemen. Dat was goed.'

Hij zwijgt en denkt diep na. Hij heeft geen haast om zijn verhaal af te maken en hij zit voorover gebogen op zijn houten krukje op het erf. 'Maar toen de onafhankelijkheid kwam,' zegt hij uiteindelijk, 'hadden we geen geld om ons land te kopen. En alles werd duurder. En nu is er geen werk meer voor de Baluya's. Nee, het is niet goed nu. We zijn met te veel mensen.'
Hij klaagt over de sub-chief die de stam door de regering in Nairobi op het dak is geschoven.

Iedere keer eist hij geld voor gemeenschapsvoorzieningen. Steeds moet er gebouwd worden. Maar er komt nooit wat van terecht. En George klaagt over zijn identiteitspasje, dat hij hardnekkig zijn kipande noemt. 'Ik moet het altijd bij mij dragen. Als de politie mij aanhoudt en ik kan het niet laten zien, dan ga ik onmiddellijk de gevangenis in.'

Een oude vrouw komt mij de hand schudden.
'Wat er veranderd is?' zegt ze lachend en houdt mijn hand vast. 'Vroeger konden wij niet bij de blanken zitten en hen de hand drukken. Nu wel. Dat is er veranderd.'
'De blanken wilden niet dat wij rijk werden,' zegt George's vader. 'Nu mogen we rijk worden. Maar er is geen werk.'
Hij pakt mijn hand beet en kijkt naar zijn zoon. 'De volgende zoon die geboren wordt,' zegt hij, 'noemen we naar u. Zodat we ons het jaar zullen herinneren dat u ons heeft bezocht.'

* * *

Strijders in een windjack

 

 Iedere avond wanneer de blanke toeristen hun cocktails drinken voor hun luxueuze tenten in het safaripark aan de drooggevallen rivierbedding gaat hij op jacht. In zijn linkerhand draagt hij een speer en een houten knuppel. In zijn rechterhand houdt hij een blikken zaklantaarn die hij op een dagmars afstand heeft gekocht in de winkel van Sinkel die wordt aangeprezen als Sinbads Supermarket.
Iedere avond lacht hij verlegen alsof hij zich excuseert tegenover zijn stamgenoten aan de overkant van de rivier, de door antropologen veel geroemde Masaai wier krijgshaftigheid door blanke ontdekkingsreizigers werd geroemd en gevreesd. Hij gaat op jacht naar gazelle en heft zijn speer bij wijze van groet als hij ons passeert in zijn te wijde blauwe overall en de te grote plastic kaplaarzen waarin hij zwabbert als een zeeman op zoek naar de steun van een lantaarnpaal.
Die avond houdt een Keniaanse gids een praatje rond het kampvuur voor een nieuwe groep Amerikaanse toeristen. Hij komt uit de hoofdstad Nairobi en lijkt in zijn modieuze kaki safaripak even veraf te staan van de autochtone Masaai als de Bill's en Martha's uit Connecticut.
'De Masaai moet voordat hij toegelaten wordt tot de leeftijdsgroep van volwassenen een leeuw doden,' vertelt de gids aan de borrelende Amerikanen. 'Zo moet hij bewijzen dat hij de moed heeft om zichzelf te verdedigen, zijn familie te beschermen en om...'
De gids aarzelt en voordat hij zijn zin kan afmaken roept een honkbalpet uit het diepe zuiden van de Verenigde Staten op de achterste rij: 'Om te bewijzen dat hij een goede kostwinner is!'
Zo blijken de verhoudingen in Afrika echter niet te liggen. 'Om te bewijzen dat hij een held is,' hervat de gids. 'En wie wil er morgenvroeg een ballonvaart boven het gebied maken?' laat hij er snel op volgen. 'Na afloop is er ontbijt met champagne.'

* * *

De Keniaanse overheid heeft de strijd aangebonden met een van haar belangrijkste exportprodukten: de nobele en krijgshaftige maar naar westerse maatstaven ver achtergebleven en daardoor zo fotogenieke stammen, zoals de Masaai en de aan hen verwante Samburu's. De regering verkoopt Kenia graag als een moderne natie en in dat beeld is geen plaats meer voor stammen die de moderne samenleving afwijzen en vasthouden aan eeuwenoude tradities. De Masaai moeten hun initiatieriten afzweren, lijf en leden bedekken, hun kinderen naar school sturen en het krijgshaftige vertoon met speren staken.De traditionele leefwijze mag nog slechts gevolgd worden in de toeristencentra langs de kust en in de wildparken. En zo is David, die verloren rondloopt tussen de honkbalpetten rond het kampvuur en die al meer dan dertig jaar de kost verdient met het maken van koffietafelboeken over jagende luipaarden, parende leeuwen en de 'nobles sauvages' nu gedwongen om in een terreinwagen het land af te stropen op zoek naar de laatste onbedekte borsten om zijn uitgever te kunnen bedienen met beelden van het romantische Afrika.

* * *

De bejaarde Italiaanse priester zit op een troon achter het altaar terwijl misdienaren en diakens eindeloos heen en weer lopen met water, en later met rode wijn, wierook en enorme kandelaren. Kinderen klauteren ongestraft over de kerkbanken, dansen in het gangpad en lopen naar buiten om in de tuin hun behoefte te doen.
De priester preekt in het Swahili, maar de boodschap lijkt aan iedereen voorbij te gaan: in het dorp zijn de afgelopen dagen twee moorden gepleegd en de verschillende stammen en families staan strijdbaar met hun panga's en speren tegenover elkaar. Maar de priester preekt over Gods liefde. Wanneer hij de hostie heft lopen de misdienaren door het gangpad en schudden de buitenste rij van kerkbezoekers de hand.
Plotseling staat iedereen handen te schudden: de vrouwen in de linkervleugel, gekleed in felrode omslagdoeken die de borsten bedekken, brede lagen felgekleurde kralen rond de hals, de armen, enkels en scheenbenen bedekt met rijen koperen sieraden en de oren, neus en onderlip doorboord met vaak enorme metalen sieraden.
De mannen staan in de rechtervleugel. De meesten zijn gekleed in westerse hemden en broeken en af en toe een wat vodderig jasje die in groten getale door de missie in de regio worden gedumpt. Nog slechts een enkeling draagt de traditionele halflange, dieprode omslagdoek, het gezicht opgemaakt met rode okerverf, een kralenketting over het voorhoofd en een veer in het haar, alsof hij weggelopen is uit een fotoboek van David, de Amerikaanse fotograaf.
Het is zondagmorgen in Maralal, het administratieve centrum van Samburuland, het savannegebied ten noorden van Mount Kenia dat doorloopt tot aan het Turkanameer, onder de grens met Soedan, Ethiopië en Somalië.
De Samburu's zijn verwant aan de Masaai in het zuiden van Kenia en de Dinka in Soedan. Zij leven van de veeteelt en trokken, voordat de Keniase regering met een krachtig assimilatieprogramma begon en de droogte hun kuddes decimeerde, van waterbron naar waterbron, door een gebied groter dan Nederland.
Het is bijna een volle dag rijden van de dorpen rond Mount Kenia naar Maralal en de automobilist hoeft niet te verwachten een gemotoriseerde tegenligger te ontmoeten. De enigen die over vervoer beschikken zijn de Italiaanse missionarissen die al decennia lang op geïsoleerde posten in het gebied werken, en de overheidsfunctionarissen die de laatste jaren de ontwikkeling van de streek ter hand genomen hebben.
'Deze mensen,' zegt de politiechef van Maralal na de kerkdienst, 'leven nog in het stenen tijdperk. They are very backward.'
Hij is zelf een Samburu maar hij lijkt in zondagse pak in niets meer op de jonge krijgers, die opgemaakt en met kettingen behangen door de straten van het dorp flaneren.
'Wij hebben ons tot taak gesteld hen te ontwikkelen,' beweert de politiechef, bier drinkend bij de open haard in de luxueuze toeristenlodge. 'Daartoe moeten zij hun vee verkopen, zich vestigen, landbouw gaan bedrijven en hun kinderen naar school sturen. Er heersten hier in het verleden anarchistische toestanden. We hadden te kampen met veediefstallen. Iedereen trok maar rond met zijn kuddes en stoorde zich niet aan het gezag. Die tijd is nu voorbij. Verder hebben we nog niet veel succes geboekt. Er is verzet onder de Samburu's. Ze willen hun traditionele manier van leven niet opgeven. Vooral de ouderen en de krijgers verzetten zich tegen de moderne ontwikkelingen. Maar het is voor hun eigen bestwil. Dat zullen ze wel inzien.'

Hij neemt mij spottend op als ik vraag of het niet tragisch is dat een unieke, eeuwenoude cultuur die rust op een precair sociaal evenwicht, verloren dreigt te gaan.
'Wat is er bijzonder aan een polygame, oude man die een piepjong meisje huwt, haar verbiedt naar school te gaan, zijn kinderen dwingt om zijn kudde te hoeden en hen weghoudt van school? Zo willen jullie westerlingen ons graag fotografen. Ik wil niet zo gefotografeerd worden.' * * *

Twintig kilometer ten zuiden van Maralal ligt 'de bron die nooit opdroogt'. Tijdens de grote droogte die de streek het afgelopen jaar teisterde, verzamelden de Samburu's zich op deze plek.
'Zeven dagen werd er gefeest en tot de goden gebeden,' vertelt Leresi Lenguiya, een jonge Samburu, wiens naam 'regen' betekent. 'En toen begon het te regenen.'

Leresi verloor zeventien van zijn eenentwintig koeien en hij was gedwongen de bruidschat die hij voor zijn nieuwe vrouw moest betalen, te lenen bij zijn familie: elf koeien, twee geiten en een schaap. Zijn bruid was vijftien jaar oud en werd zoals gebruikelijk, op de ochtend van het huwelijk besneden.
Leresi doorliep, zoals alle Samburu-jongens een aantal fasen in zijn leven voordat hij mocht trouwen. De belangrijkste en volgens hem ook veruit de leukste periode was die van krijger. Tussen hun twaalfde en veertiende jaar worden Samburu-jongens groepsgewijs besneden en toegelaten tot de leeftijdsgroep van de krijgers, il murran. In deze periode hoeden ze het vee waarmee ze vaak maandenlang en honderden kilometers ver wegtrekken. Ze bekwamen zich in de krijgskunst en niets lijkt belangrijker dan het tonen van persoonlijke moed en het opsieren van hun uiterlijk.

Rond hun twintigste treden de krijgers opnieuw groepsgewijs toe tot de rang van de ouderen. Vanaf dat moment hebben ze het recht om te trouwen en mee te beslissen in de gemeenschap.
'Als krijger bescherm je de bezittingen van je familie,' vertelt hij. 'Vroeger tegen de Turkana, een stam in het noorden, die ons vee kwam roven. En tegen leeuwen en luipaarden.'
Trots toont hij een enorme jaap op zijn linkerschouderblad. 'Opgelopen in een gevecht met een leeuw. Ik doodde hem,' zegt hij nonchalant, alsof het vanzelfsprekend is dat hij als overwinnaar uit de strijd kwam.
'Het meeste vee is tijdens de droogte gestorven,' zegt hij vol weemoed en veel leeuwen zijn er ook niet meer over om te doden voor de murran.
In Maralal hangen de krijgers nu op zondagmiddag rond bij de trots van het dorp, de benzinepomp, of bij de Barclays-bank, een krotachtig houten gebouwtje dat alleen op dinsdag en donderdag zijn deur opent. Hier wachten ze op de wekelijkse Turkana-bus met buitenlandse toeristen en laten ze zich krijgshaftig en met een trotse blik fotografen.

* * *

De krijgers zijn de politiechef een doorn in het oog. 'Waar hebben we krijgers voor nodig? De veediefstallen zijn onderdrukt. Kenia heeft nu een leger en een politiemacht. Laten de murran bij de politie gaan als ze hun familie willen verdedigen. Laten ze helpen om de natie op te bouwen.'
Vorig jaar probeerde de overheid een einde te maken aan de traditie van de muran, vertelt Leresi. Toen de Samburu's hun initiatieriten wilden houden verbood de politie de bijeenkomst. De Samburu-krijgers grepen echter naar hun speren en de politie trok zich terug. 'Als de regering onze ceremoniën probeert te verbieden komen er grote problemen,' waarschuwt Leresi. 'Wij zullen al onze krijgers verzamelen want niemand kan ons verbieden onze tradities in stand te houden.'

Leresi woont in een hut, midden in het veld. Het is een vierkant bouwwerk gemaakt van palen en takken, aangestampte aarde en koeiepoep en lijkt op een omgekeerd vogelnestje. De toegang wordt afgeschermd door een koeiehuid. Achter deze deur ligt een gang in de vorm van een halve cirkel die naar het woonvertrek leidt. In het midden is de kookruimte. Aan weerszijden liggen de slaapplaatsen waar zeven personen op de aangestampte aarde kunnen slapen. Het is pikdonker in de hut en binnen enkele minuten beginnen mijn ogen te tranen door de rook van het vuur. Hier slaapt Leresi samen met zijn nieuwe bruid tussen zijn familie. Hij heeft nog geen geld om een eigen hut te bouwen. * * *

Leresi is smid. Hij leerde het vak van zijn moeder die nog steeds in een hutje buiten de omheining van het erf de blaasbalgen bedient voor het vuur waarop Leresi de speren en messen smeedt.

Geld is volgens de antropologen van geen belang voor de Samburu's, net zo min als voor de andere semi-nomadische volkeren in de regio, zoals de Masaai. Vee daarentegen betekent alles voor hen. Zo ook voor Leresi. Alles wat hij doet wordt uitgedrukt in hoeveelheden vee: een vrouw kost zo en zoveel koeien, twee kleine speren kosten één koe en een grote speer om een leeuw te doden, kost één koe.

'Wat gebeurt er,' vraag ik 'als de regering haar plannen doorzet om de Samburu's in de Keniaanse samenleving te integreren?'
'Dan komen er grote problemen,' zegt hij beslist. 'We hebben ons vee tijdens de grote droogte verloren. Nu zijn we zwak. Dus we sturen onze kinderen naar school. Daar krijgen ze eten. Maar als de kuddes weer zijn aangegroeid halen wij onze kinderen weer van school.'
'Is het dan niet belangrijk dat de kinderen naar school gaan?' vraag ik. 'De kinderen willen graag. Maar de ouders verbieden het.'
'De kinderen moeten hun ouders gehoorzamen,' zegt hij. 'En het vee hoeden.'

* * *

'De Samburu's hebben geen haast om te integreren,' zegt de Italiaanse non gelaten. Ze werkt al jaren op de missiepost in het gebied en ze is nu verantwoordelijk voor de missieschool in Maralal. 'Het is een langzaam proces.'
'De meisjes worden nog steeds uitgehuwelijkt, soms al bij hun geboorte,' vertelt ze. 'En in ieder geval op hun twaalfde. Op de ochtend van hun trouwdag worden ze besneden, op de strenge manier, alles wordt weggehaald, clitoris, schaamlippen. Een vrouw is minder waard dan een koe. Kort geleden werd een meisje van vijftien uitgehuwelijkt aan een murran. Tegelijkertijd werd haar zusje weggegeven aan de vader van de bruidegom. Ze was pas acht jaar.'

Ze heeft geen vertrouwen in de pogingen van de regering om de Samburu's te integreren en de tradities, zoals polygamie, het uithuwelijken van jonge meisjes en de initiatieriten voor de krijgers te verbieden en onderwijs verplicht te stellen.

'Er komt niets van terecht,' beweert ze. 'De Samburu-mannen komen uit nieuwsgierigheid naar de stad. Maar geld verdienen interesseert ze niet. De handel hier in Maralal is in handen van andere stammen, Turkana's uit het noorden, Kikuyu's uit het zuiden. De Samburu's laten zich niet integreren in de economie, ze zijn niet geïnteresseerd in onderwijs.' * * *

De Samburu-kinderen die wel naar school gaan worden geconfronteerd met de Keniaanse samenleving in een serie boekjes getiteld Kenya's peoples in the past.

'In het verleden waren de mensen erg vriendelijk en ze deelden wat ze hadden graag met anderen. Iedereen in het dorp kende iedereen en de mensen vertrouwden elkaar,' leren de kinderen in de vierde klas van de lagere school. 'Ons volk werkte nauw samen. De mensen zaaiden samen en oogsten samen, samen bouwden ze huizen en bruggen.'
De oorsprong van de verschillende volkeren in Kenia wordt als volgt aan de kinderen verklaard: 'De Masaai woonden in het uitspansel. De eerste Masaai-familie liep over een lange dierenhuid naar de aarde en ze brachten het vee met zich mee... De Masaai geloofden dat al het vee op aarde hen toebehoorde en in hun gemeenschap was het een teken van moed om vee van andere stammen te stelen. In de tijd van jullie over-over-grootvader,' zo beweert het lesboek, 'was vee het belangrijkste teken van welstand en daarom vonden er in die periode veel veediefstallen plaats. Dat was allemaal lang geleden.'

* * *

Niet ver van de hut van Leresi ligt in het open veld een school: één klaslokaal met een stuk zwart geverfd triplex dat dienst doet als schoolbord. De onderwijzer woont in een aanbouw, twee bij twee meter, volgehangen met religieuze affiches van een van de vele christelijke kerken die Afrika rijk is. In de hoek van de kamer staat een bed, en dan is de kamer vol.
'We hebben geen schriften, geen potloden en pennen, geen leerboeken,' klaagt de leraar.

Het lijkt de kinderen niet te deren. Ze spelen buiten rond de boom waar een oude Samburu-vrouw het middagmaal kookt, een mengsel van melk en water waarin kleine brokjes vlees drijven.

De kinderen betalen één gulden per maand voor het onderwijs en de voeding. De leraar geeft toe dat veruit de meeste kinderen voor het voedsel komen en niet voor het onderwijs. Het onderwijs is verplicht, ook voor meisjes, maar hij maakt zich geen illusies: als de kuddes weer op sterkte zijn zullen de meeste kinderen weer met het vee vertrekken.

* * *

Als we terugkeren bij Leresi's woonstede schuift een oude man de hut uit. Zijn linkerbeen ziet er verwrongen uit en hij drukt zich steunend op zijn billen en zijn handen voort.
'Mijn vader,' zegt Leresi en hij lijkt zich te schamen. 'Een paar weken geleden is hij gevallen en heeft zijn been gebroken.'
'Is hij bij de dokter geweest?'
Leresi kijkt me verbaasd aan en maakt dan een wegwerpgebaar met zijn hand. 'Het is een lange weg naar Maralal. Hoe moeten we hem daar krijgen?'
Ik bied aan de oude man in mijn auto naar de missiepost te brengen. Maar dat hoeft niet van Leresi. 'Hij heeft geen pijn meer. Het is wel goed zo,' zegt hij ongeduldig.
Leresi heeft andere plannen. Samen met een vriend wil hij meerijden naar de kust waar in de exclusieve toeristenhotels aan het paradijselijke strand westerse toeristen bereid zijn een fortuin te betalen om de laatste authentieke krijgers van Afrika te mogen fotograferen in al hun romantische pracht en praal en waar de Masaai en Samburu-murran zingend en dansend verhalen hoe ze eigenhandig met hun speer een leeuw hebben gedood.

Leresi staat er wat onwennig bij, op sandalen, in een broek en in een nylon windjack tegen de regen. Zijn speer heeft hij gedemonteerd, zijn kralenkettingen ingepakt. Want de regering ziet hem niet graag in vol krijgersornaat door het land reizen. Hij behoort tenslotte tot 'the peoples of our past'. * * *