Frente POLISARIO

De oorlog in de Westelijke Sahara

 

 

Gepubliceerd in de Haagse Post

op 19 februari 1977

 

Ze laten ons dagenlang wachten, zonder uitleg, zonder excuses. Iedere avond serveren ze rijst met kamelenvlees, taai als de tijd. Ze hebben liever niet dat we de tent zonder begeleiding verlaten. Het is voor onze eigen veiligheid, beweren ze.
Lusteloos wachten we op wat komen gaat. We raken eraan gewend, aan het eindeloze wachten, aan de mannen met kalashnikovs die de tent in en uit lopen en die zich belangrijk voordoen omdat ze een missie hebben. Maar op een avond, als we de hoop al hebben opgegeven, komt Chariff onze tent binnen. 'U bent bereid?' vraagt hij.
Hij knielt bij het lage tafeltje in het zand en vouwt een leeg vel papier uit naast de olielamp.

 

'Schrijf in uw eigen handschrift een brief aan de Algerijnse regering en de regering van de Republiek van de Arabische Democratische Sahara: Ik neem alle verantwoordelijkheid op mij voor mijn reis naar de bevrijde gebieden van de Sahara.'
Hij dicteert langzaam, in zijn beste Frans, dat hij leerde aan de Sorbonne waar hij wiskunde studeerde voordat zijn vaderland hem riep: 'Indien ik gedood word, gewond raak, verdwaal of gevangen genomen word, draag ik zelf de verantwoordelijkheid.'
'Hier je naam,' zegt hij. 'En de datum. 25 Januari 1977. Vannacht vertrekken we,' vervolgt hij. 'Maak jezelf klaar.'

 

Ik vraag waar we heen gaan.
Hij schudt zijn hoofd. 'Dat is geheim.'
Ik zeg dat hij onredelijk is. Hoe kan ik mijn leven wagen als ik niet weet waar we heen gaan?
Hij haalt zijn schouders op.
'Hier tekenen,' herhaalt hij.
Ik vraag hoe laat we vertrekken.
Hij schudt weer zijn hoofd en ik vrees dat hij geniet van het pokerspel dat hij met me speelt, van de macht die hij uitoefent. 'Dat is geheim,' herhaalt hij. 'Maak je maar klaar.'
Ik zeg dat ik weiger om onder deze omstandigheden te vertrekken.
Hij lacht. Hij weet wel beter. 'Vanaf nu leeft u, eet u en slaapt u als de guerilla's.'
Zijn toon belooft weinig comfort.
Ik teken, langzaam, weloverwogen. Ik heb geen keus.

* * *

Het is de tijd van de revoluties, van de strijd voor 'de legitieme en onvervreemdbare rechten', van de jonge, westerse idealisten die de kant van de gewapende strijd kiezen en zich aanmelden in de kantoortjes van de bevrijdingsbewegingen om opgeleid te worden tot stadsguerilla, de periode van vliegtuigkapingen, gijzelingen en bomaanslagen, het tijdperk van de grote slogans en zwaar aangezet taalgebruik.

 

 

In een uithoek van Afrika vecht het Frente Polisario voor een onafhankelijke republiek én voor wereldwijde erkenning, voor publiciteit. Marokko heeft in 1975 de westelijke Sahara bezet toen de Spaanse kolonisten deze fosfaatrijke zandbak verlieten. Een deel van de bevolking vluchtte naar het buurland Algerije en leeft nu in vluchtelingenkampen vanwaaruit het Polisario een guerilla-oorlog voert tegen de Marokkanen.
Het is een exotische oorlog, zoals er in die dagen zovele woeden: Goed tegen Kwaad, onvervreemdbare rechten tegen geo-politieke belangen. Ik heb geen twijfels aan het historische gelijk van het Polisario.

 

Het wachten in het tentenkamp aan de rand van de oude slavenstad Tindouf in het Algerijnse deel van de Sahara valt mij soms zwaar, maar twijfels kennen wij niet, het kleine groepje journalisten uit Nederland en Spanje, dat volgens het Polisario als eerste westerlingen toegelaten zal worden tot de bevrijde gebieden, om aan de wereld te bewijzen dat het Polisario heer en meester is in de Sahara. Dus ik schrijf en teken op mijn hurken bij het licht van de olielamp: 'Indien ik gedood word, gewond raak, verdwaal of gevangen genomen word, draag ik zelf de verantwoordelijkheid.'
Alsof ik geen keus heb.

* * *

Rond Tindouf, in het uiterste zuidwesten van Algerije liggen tweeëntwintig vluchtelingenkampen.
'Ons leven is nooit gemakkelijk geweest,' vertelt een van de vluchtelingen. 'Wij zijn nomaden. We trokken altijd achter onze kudde aan op zoek naar water en gras voor onze schapen, geiten en kamelen.

 

We trokken rond tussen Algerije, Marokko, Mauretanië, de westelijke Sahara en soms, als de regen lang uitbleef, trokken we zover als Soedan of Senegal. We verkochten ons vee in Timboektoe, Tindouf of Marrakech. Het leven was hard maar we hadden onze vrijheid. De Marokkanen en Mauretaniërs hebben nu ons land bezet en proberen ons te dwingen ons nomadenbestaan op te geven en ons te vestigen in de steden. Daarom zijn we hier naar de kampen gevlucht. Ze hebben ons gebombardeerd met napalm, ze hebben ons vee vermoord, de jonge mannen gevangen genomen. Hier in Tindouf is geen voedsel voor onze beesten, geen water. Maar het ergste is: we zijn onze vrijheid kwijtgeraakt.'
Chariff leidt me rond door de kampen. De wind waait ongenadig over de vlakte, zwaar beladen met zand dat je gezicht pijnigt. Nergens is er beschutting tegen de zon.

 

De meeste vluchtelingen hebben, volgens Chariff, al hun bezittingen op de vlucht verloren. Nu wonen ze in tenten die ze van het Internationale Rode Kruis hebben gekregen maar het tentzeil is niet bestand tegen het klimaat, tegen het scherpe zand dat door de snijdende wind wordt meegedragen.

 

Het voedsel voor de ongeveer honderdduizend vluchtelingen komt van de internationale hulporganisaties, maar de aanvoer is onregelmatig en onvoldoende. 'Er is gebrek aan vlees en verse groente,' vertelt hij. 'De zwangere vrouwen en de zuigelingen hebben gebrek aan melkprodukten. De vluchtelingen zijn erg verzwakt door het gebrek aan vitamine en proteïne en een onschuldige ziekte als mazelen of buikloop heeft vaak een dodelijke afloop.'
Overal in het kamp worden scholingsbijeenkomsten gehouden. Vrouwen, kinderen en oude mannen zitten in een kring. De jonge mannen zijn aan het front, vertelt Chariff, die hoogst ongelukkig is met zijn baan als begeleider van de internationale pers.

 

Hij brengt me naar een stenen gebouwtje in het grootste kamp waar 7000 vluchtelingen verblijven. Het is het enige ziekenhuis in de regio, twee zaaltjes met ieder acht bedden. 'In de andere kampen hebben we alleen een tent voor de zieken,' vertelt hij. 'Er is één gediplomeerde verpleger en een achttal "verplegers in opleiding". Samen beschikken ze over één oud, Spaanstalig medisch handboek.'

'De Spaanse bezetters hebben de medische zorg totaal verwaarloosd,' vertelt de gediplomeerde verpleger, die door Chariff als dokter wordt aangesproken. 'Er is niet één gediplomeerde arts onder ons volk. We roeien met de riemen die we hebben en langzaam krijgen we de situatie onder controle. Maar we leven van dag tot dag. In december was er bijvoorbeeld geen melkpoeder en veel zuigelingen zijn toen gestorven.'


'Hier in de kampen wordt de bevrijdingsoorlog gewonnen,' beweert Chariff. 'We geven de bevolking onderwijs, politieke vorming. We leren ze saamhorigheid en we activeren ze om hun rechten te verdedigen. De bewustwording van de vrouw staat centraal. Onder de Spaanse bezetting werd de vrouw totaal genegeerd. Hier in de kampen krijgen ze de verantwoordelijkheid waar ze recht op hebben. De vrouwen vormen een onschatbaar potentieel voor onze bevrijdingsstrijd. Die strijd is niet alleen militair maar ook cultureel: we moeten onszelf bevrijden van het opgelegde patroon van onderdrukking en uitbuiting van het ene individu door het andere.'

 

Hij praat in slogans, in voorgekookte communiqué's. Hij is geïrriteerd als ik hem op de zwaar gesluierde vrouwen wijs die in een kring rond een activist van het Frente Polisario luisteren naar een eindeloze tirade tegen het imperialisme, die door de leiding van het Frente Polisario in Algiers is opgesteld.

 

Die sluiers dienen ter bescherming tegen de wind en het zand,' beweert hij. 'Onze vrouwen zijn geëmancipeerd,' en hij brengt me terug naar mijn tent waar ik moet wachten tot het sein komt dat ik mag afreizen naar de bevrijde gebieden.


* * *

We vertrekken met drie landrovers, volgeladen met guerilla's, jongelui nog, en voegen ons bij een konvooi vrachtwagens dat volgens Chariff in de woestijn op zoek gaat naar vluchtelingen die proberen te ontsnappen aan de Marokkaanse bezetters en die naar de kampen rond Tindouf zullen worden gebracht.

 

 

Ik reis in het gezelschap van een Spaanse collega, die ook bezield is met revolutionair élan, eigen aan die tijd, maar versterkt door de euforie over de dood van zijn eigen dictator, de onsterfelijk geachte Franco, en vermengd met een schuldgevoel omdat Spanje dit heldhaftige volk der Saharouis uitgeleverd heeft aan de Marokkaanse koning.

We rijden de eerste zandheuvels over, schuin tegen de steile toppen op, soms met de wielen los in de lucht als de jeep de kam neemt en weer naar beneden duikt. 'We gaan naar het westen,' zegt Carlos monter. Hij wijst naar de sterrenhemel waar ergens volgens hem de Grote Beer de richting aangeeft.
Ik ben slecht voorbereid op dit avontuur en weet niet in welke richting de Grote Beer wijst. Ik realiseer me dat ik afhankelijk ben van Chariff om mijn weg tussen deze zandduinen, die steeds steiler en talrijker worden, te vinden. Ik ben niet gerust. En het is ijskoud. Ik wikkel me in een deken maar vind weinig comfort achter in de wild bonkende jeep.
Carlos doorbreekt de stilte. Hij is vergeten een snoertje mee te nemen om de flitser op zijn camera aan te sluiten. Hij vraagt Chariff of hij de komende dagen ergens zo's snoertje kan kopen. Chariff haalt zijn schouders op.
'Weet je zeker dat we naar het westen gaan?, vraag ik me hardop af. 'Of rijden we in cirkels rond het kamp?'
Mijn gebrek aan vertrouwen valt slecht bij Chariff. 'We gaan naar het westen,' zegt hij beslist. 'Dwars door bevrijd gebied. Als het moet breng ik je naar de Atlantische Oceaan.' Ik besluit om mijn lot in zijn handen te leggen.

 

Langzaam wordt het licht en de zandheuvels maken plaats voor een eindeloze steenvlakte. Plotseling stoppen de jeeps. Chariff heeft een duif gezien en hij grijpt zijn kalashnikov. Hij legt aan, schiet en mist. Hij vloekt en probeert het opnieuw. Hij mist weer. De andere guerilla's beginnen nu ook op de weg vluchtende duif te schieten. Chariff wordt ongeduldig en klimt over ons heen en draait het machinegeweer, dat achter in de jeep gemonteerd is, in de richting van de duif. Het lawaai is oorverdovend, de duif wordt geraakt maar er rest slechts een enkele veer.

 

Chariff haalt zijn schouders op en we rijden verder in de richting van de bergen. 'We moeten ons verbergen voor de vliegtuigen,' legt hij uit. 'Voor een hinderlaag van de Marokkanen hoef je niet bang te zijn. Als ze ons zien, sluiten ze snel hun ogen. Ze zijn te bang om te vechten. De Marokkanen hebben zich in de steden verschanst. Wij zijn heer en meester in het open terrein.'
We stoppen aan de rand van een verlaten oase, eigenlijk niet veel meer dan een paar doornige struiken op de harde rotsbodem. We bakken brood. Het deeg wordt tien centimeter onder de grond gestopt en bedekt met zand. Daar bovenop komen de resten van het houtvuur. We plukken boontjes die aan de struiken groeien. Sommige planten en bloemen blijken eetbaar.

 

Af en toe komt er een groepje guerilla's langs. Ze zijn erg jong, mannen en vrouwen door elkaar. Ze vertellen het laatste nieuws, drinken een kop sterke, zoete thee en na een korte groet vertrekken ze weer.
Chariff komt trots naar het houtvuur toe. Hij heeft een slang gevangen en met veel zorg wordt het beest, niet langer dan een onderarm, gevild en op een spies boven het houtvuur geroosterd.

 

Hoffelijk biedt hij een stuk aan. Ik sla het aanbod af en beperk mij tot brood, thee en mariakoekjes, een gift van een Zweedse hulporganisatie.

We proberen te slapen. Ik rol me op in mijn dunne deken tussen Chariff en een andere guerilla, onder de beschutting van een doornstruik.
Rond het kampvuur luisteren nog wat guerilla's naar een uitzending van Radio de Vrije Sahara. Eindeloos lijken de discussies door te gaan, slechts onderbroken door het gezang van vrijheidsliederen. Chariff heeft weinig lust om te vertalen maar de thema's zijn duidelijk en universeel: het Vaderland, de Islam, Democratie, Socialisme. 'De Islam is de hoeksteen,' vertaalt Chariff slaperig. 'Islam is identiek aan socialisme en democratie. Wij willen niet alleen ons eigen vaderland bevrijden,' vat hij de discussie samen. 'Wij willen ook het Marokkaanse en Mauretaanse volk bevrijden van hun tirannen en van de agenten van het imperialisme.'
Ik val in slaap en als ik na een hazeslaap wakker word ben ik tot op het bot verkleumd en drijfnat van de dauw. Het brood is op. We drinken thee en eten mariakoekjes.

 

We rijden verder, bij daglicht. Westwaarts, concludeer ik uit de stand van de zon. Ik reken uit dat we in de richting van Amgala rijden, een oase in de westelijke Sahara, halverwege de afstand van Tindouf naar de Atlantische Oceaan. Ongerust tuur ik de hemel af, op zoek naar Marokkaanse verkenningsvliegtuigen.

 

Plotseling komen er drie landrovers op ons af. 'Wees niet bang,' bezweert Chariff. 'Het zijn strijders van het Front.'
We stoppen. De landrovers zijn afgeladen met guerilla's, minstens vijfentwintig mannen en vrouwen. Ze voeren kort overleg en dan stapt de leider van de eenheid op mij af, een oudere man met een dikke, warme overjas, een sjaal om zijn hoofd gewikkeld en op blote voeten in sandalen.
'Wat wilt U?' vraag hij kortaf maar vriendelijk.
Hij stelt zich niet voor en wacht op mijn antwoord.
Ik vraag wat hij bedoelt.
Hij kijkt verbaasd naar Chariff. 'U bent journalist? U maakt foto's?'
'Je kunt kiezen,' legt Chariff uit. 'Aan de andere kant van de heuvel ligt Amgala. De Marokkanen hebben zich in de stad verschanst. Wij gaan ze aanvallen. Zodat je foto's kunt maken.'
Ik kijk naar de aanvoerder.
'We kunnen aanvallen met de jeeps,' stelt hij voor. 'We rijden op de Marokkanen af en u zit in de voorste jeep en maakt foto's.'

 

Ik vraag wat het alternatief is.
'We kunnen de Marokkanen ook beschieten met mortieren. Hier, vanachter de heuvelkam. Wat wilt u?'
Ik vraag of deze beschieting een militair doel dient.
'We vallen de Marokkanen ieder dag aan,' beweert de aanvoerder. 'Maar vandaag doen we het speciaal voor u.' Hij wacht geduldig op mijn antwoord.

Ik kies voor een mortieraanval.
Ontspannen halen de guerilla's de lanceerinrichting uit een van de landrovers. Ze lachen en maken grappen terwijl ze een kuil graven in de kiezelbodem. De lanceerbuis wordt schuin in het gat geplaatst. Het uiteinde wordt op een statief gemonteerd.
'Bent u gereed?' vraagt de aanvoerder.
Ik knik.

 

'Er zit niemand achter die heuvels,' zeg ik cynisch tegen Carlos. Ik ben bang en dat is geen gemoedstoestand waarin het plezierig is gebruikt te worden. 'Het is fake, propaganda, show.'
Maar de teerling is geworpen.
Chariff heeft nu het hoogste woord. Hij wil de eerste granaat afschieten en op de foto. Hij wikkelt zijn lange witte sjaal opnieuw om zijn hoofd en hangt een kalashnikov over zijn schouder.
'Klaar?' roept hij enthousiast en de eerste mortier verdwijnt met een oorverdovende knal over de heuveltop.
'Nog één?' roept hij enthousiast.
Ik knik. Ik vrees dat de eerste foto door de oorverdovende knal is bewogen.

 

De tweede granaat wordt gelanceerd. En een derde. Ik maak wat groepsfoto's terwijl de mortieren nu in hoog tempo worden afgeschoten. Ik ga op mijn rug onder de lanceerbuis liggen en probeer foto's te maken van de vertrekkende granaten met de lachende gezichten van de guerilla's op de achtergrond. Ik vergeet mijn angst, mijn cynisme. Ik ben, zo houd ik mijzelf voor, aan het werk.

 

De Marokkanen schieten terug. Een paar honderd meter verder slaat de eerste Marokkaanse granaat in.
'Ze weten niet waar we zitten,' zegt de aanvoerder geruststellend. 'Nog één?'
Ik knik weer.

 

De Marokkanen beginnen nu in hoog tempo terug te schieten en de granaten komen steeds dichterbij.
'Bent u klaar?' vraagt de aanvoerder. Hij wacht geduldig op mijn antwoord. 'Heeft u genoeg foto's?'
'Meer dan genoeg,' zeg ik als een Marokkaanse granaat op een paar meter van ons af inslaat.
'Dan stel ik voor dat we ons terugtrekken,' zegt hij kalm en wacht op mijn antwoord.

 

De guerilla's gooien de lanceerinrichting achter in de landrover en rustig rijden we weg, de mortieren ontwijkend.
'Maak je niet ongerust,' zegt Chariff. 'Ze zullen ons niet achtervolgen. Ze komen de oase niet uit. En voor vliegtuigen hoef je ook niet bang te zijn. We hebben de afgelopen twee maanden tien Marokkaanse en Mauretaanse vliegtuigen neergeschoten. Ze laten ons met rust.'

 

We stoppen, niet ver van de oase en maken thee. Carlos wil nog graag wat actiefoto's maken van de guerilla's. Ze schikken hun uniformen en gaan in het zand liggen. Als gekken beginnen ze op een paar verdorde boompjes te schieten. Door de lens ziet het er levensecht uit. De boompjes worden tot splinters geschoten en Carlos verruilt al snel zijn camera voor een kalashnikov. Hij vraagt of ik een foto van hem wil maken, vurend op de vijand.

 

Misschien ben ik voor de gek gehouden en word ik gebruikt voor een propagandastunt, denk ik.
Ik ben moe, vuil en geïrriteerd door de show die de guerilla's opvoeren, krijgshaftig poserend met hun AK-47's. Misschien zijn we 's nachts naar het oosten gereden, diep Algerije in en rijden we overdag naar het westen. Misschien zitten we nog steeds in de buurt van Tindouf en hebben we, voor de foto's, op een ander groepje Polisario strijders geschoten.
Ik ga in het warme zand liggen en val in slaap.

* * *

Op het einde van de middag trekken we verder. Opnieuw westwaarts. Chariff brengt ons naar een uitgebrand vliegtuigwrak. Trots kijkt hij me aan en loopt voor me uit tussen de brokstukken door.
'Dat was de piloot,' zegt hij en wijst op het verkoolde lichaam dat in het wrak ligt.
'Neem een foto,' beveelt hij.

 

'Op 27 december openden drieënvijftig Mauretaanse voertuigen de aanval op onze posities tussen Smara en Bir Mogreib.' Hij praat alsof hij een bulletin voorleest. 'Na drie dagen moest de vijand zich terugtrekken. Op 1 januari kwamen ze terug, nu gesteund door twee vliegtuigen van het type Hunter. Eén vliegtuig wordt neergeschoten. De commandant van de Mauretaanse colonne wordt gedood.'

 

Hij haalt een plastic tasje uit zijn zak en toont mij de identiteitskaart van de commandant. Nauwkeurig spreidt hij een stapel Mauretaanse en Marokkaanse identiteitskaarten uit op de grond tussen de wrakstukken van het vliegtuig. 'Neem een foto,' beveelt hij weer. 'Als bewijs dat wij heer en meester zijn in de Sahara.'

 

Hij wacht tot ik mijn werk heb gedaan. Af en toe herschikt hij de geplastificeerde kaarten, allemaal voorzien van een pasfoto, naam en adres.
'We dwingen de Mauretaniërs opnieuw om zich terug te trekken. Ze bedekken het bloed van hun gesneuvelde kameraden met zand. Alle sporen worden uitgewist,' vervolgt hij.
Hij roept twee van onze begeleiders, die op een afstandje staan te wachten op zijn teken. 'Die jongens waren erbij,' zegt hij trots. 'De agressor vertelt dat alles rustig is in de westelijke Sahara, dat het Frente Polisario niets voorstelt. Dat Marokko en Mauretanië de situatie volledig onder controle hebben.'
Ik begrijp wat hij bedoelt maar hij legt het toch nog een keer haarfijn uit, terwijl hij naast het verkoolde lijk van de Mauretaanse piloot staat. 'Ze vrezen de internationale publiciteit die hun leugens zal ontmaskeren en de realiteit zal onthullen.' Hij haalt diep adem. 'Luister naar het verhaal van deze strijders.'

 

'Na deze veldslag komen de Marokkanen. Drieduizend soldaten proberen de wrakstukken van het vliegtuig weg te halen. Veertien dagen lang leveren we strijd.'
'Vertel over de Marokkaanse commandant,' beveelt Chariff. 'De Marokkaanse commandant sneuvelt als hij zijn manschappen met stokslagen probeert te dwingen om op te rukken. De Marokkanen strijden te voet. De agressor verliest liever tien soldaten dan één voertuig. De Marokkanen vrezen ons. Hun moraal is heel laag. Na veertien dagen trekt de vijand zich terug naar Smara en Bir Mogreib. Sindsdien hebben ze de steden niet meer verlaten.'
Chariff glundert. 'Hier ligt het bewijs,' zegt hij.

 

Ik vraag waarom de piloot niet begraven is. Waarom zijn verkoolde lijk nog tussen de wrakstukken ligt.
Chariff haalt zijn schouders op. 'Om je te laten zien dat we de situatie onder controle hebben.'
Ik vraag hoeveel soldaten van het Polisario tijdens de veldslag gesneuveld zijn.
'Dat is geheim,' zegt hij.
Ik dring aan.
'We verliezen meer manschappen door auto-ongelukken en ketsende geweren dan in de confrontatie met de vijand,' beweert hij stoer. 'Voor het einde van het jaar zullen we ook de steden bevrijd hebben. De positie van de Marokkanen is onhoudbaar.'

* * *

 

Opgenomen in

Aan de andere kant van de heuvel

Uitgeverij Contact

We rijden verder, levend op een rantsoen van thee en mariakoekjes. We zijn uitgepraat. Het revolutionaire élan is vervangen door honger en kou, door cynisme.
Door slaap overmand doezel ik achter in de jeep weg, niet langer geïnteresseerd in de rijrichting of de rol van de vrouw in de revolutie, zelfs niet langer bevreesd voor vijandelijke vliegtuigen.

Plotseling maakt Chariff mij hardhandig wakker. De jeep staat boven op een zandheuvel. 'Regardez,' zegt hij trots en hij wijst glunderd naar de watermassa die zich voor mij uitstrekt.
'De Atlantische Oceaan. Geen fata morgana,' zegt hij lachend. 'Geen propaganda. De oceaan. We zijn gearriveerd. Neem een foto.'

Ik gehoorzaam. We keilen steentjes in de branding. Ik proef het zoute water.
'Waar zijn we?' vraag ik.
'Bij de oceaan,' zegt Chariff monter. 'Dat is alles wat je hoeft te weten. Schrijf het op. Het Frente Polisario beheerst de Sahara, van Tindouf tot aan de Atlantische Oceaan. Vertel het aan de wereld. Wij zijn de rechtmatige eigenaars van het land.'

 


Ik zeg dat ik naar huis wil. Hij gaat akkoord.
'We nemen maar één extra jeep mee ter bescheming,' zegt hij lachend. 'Voor het geval we autopech krijgen.'

* * *