Parijs-Dakar in

TIMBOEKTOE

Reisreportages uit Mali en Niger

Uitgezonden in Het GEBOUW van de VPRO radio op 25 januari 1985

Opgenomen in Aan de Andere Kant van de Heuvel uitgeverij Contact

In de jaren tachtig wordt de Sahel getroffen door een periode van langdurige droogte.Toch vertrekt op 1 januari 1985 vanuit Parijs een stoet auto's, vrachtwagens en motoren voor de jaarlijkse rally van Parijs naar Dakar, dwars door de Sahara en de Sahel.
'Is dat de dokter?' vraagt de oude vrouw. Boven het tentenkamp cirkelt een vliegtuigje en ze kijkt hoopvol naar de Belgische verpleegster die bezig is de kinderen in het kamp in te enten tegen de mazelen.
Het vliegtuigje is nog niet geland achter de heuvels of er verschijnt een nieuw toestel boven de in het zand verspreid staande tenten.

Er stapt geen dokter uit, geen verpleegster, op deze vroege kille ochtend in de Sahara. Hún toestel staat nog steeds met pech aan de grond in de duizend kilometer zuidelijker gelegen hoofdstad van Mali, vertelt de Belgische verpleegster.
Uit de bonte verzameling vliegmachines stappen hagelwitte, modieuze overalls, roze broekpakken en Japanse T-shirts. Timboektoe wordt overstroomd door wandelende reclamezuilen, mecaniciens, pr-poezen en journalisten in afwachting van de dertiende etappe van de rally Parijs-Dakar, 'de laatste echte sportieve krachtmeting voor waarlijke avonturiers': 14.000 kilometer door de Sahel en de Sahara in eenentwintig dagen. 'Je Banzaï la Concurrence avec mes Chaussettes' staat er op hun T-shirts.
Om één uur 's middags arriveren de eerste motorrijders slippend en schakelend over de zandheuvels aan de rand van Timboektoe.

'Het is een ware slachting,' meldt de teamleider van DAF. 'Van de vijfhonderd deelnemers die uit Parijs zijn vertrokken, zijn er nog maar honderd in de strijd. Alle Porsches zijn al in Algerije uitgevallen. Die reden meer dan tweehonderd over de pistes en klapten allemaal stuk op de steenbodem.

In Niger zijn eenentwintig auto's verdwaald. Sommige werden pas na twee dagen teruggevonden. Het is buitengewoon zwaar dit jaar.' Maar het DAF-team doet het voortreffelijk. De knalgele vrachtwagen staat op de eerste plaats en de verslaggever van de NOS/DAF, die de rally in een privé-vliegtuigje volgt, meldt bij de finish opgewonden in zijn microfoon dat chauffeur Jan de Rooy 'vandaag weer een ongelooflijk stukje rijden heeft weggegeven'.
Helaas is de tweede DAF-truck met zijn neus in het zand gedoken. 'De cabine staat nu aan de verkeerde kant van de achterwielen. Die is total loss. Maar geen ramp,' meldt de verslaggever opgewekt. 'We zijn op alles voorbereid. Vannacht rijdt hij weer. We halen wat onderdelen uit het zuiden. We maken wel een plan.'
Samen met een fotograaf stapt hij in zijn vliegtuigje om ter plekke de schade op te nemen.

* * *

'Al het vee is gestorven. De putten zijn opgedroogd. De oogsten mislukt. De dorpen zijn verlaten. Er is niets, niets, helemaal niets over om van te leven. Als er de komende maanden niet massaal voedselhulp wordt gestuurd zullen ook de mensen sterven.'

Mohammed el Mahdi ag Attaher el Ansari is de belangrijkste gekozen chef van de Toearegs in Mali, de metgezel van de profeet Mohammed en de secretaris-generaal van de enig toegestane politieke partij in Mali.

Hij vreest voor het voortbestaan van zijn volk, de Toearegs. 'De mensen zien er uit als kadavers. Zonder hulp zullen ze niet kunnen overleven. Wij beleven de grootste ramp in de geschiedenis.'

Hij biedt een maaltijd aan van rijstepap met veel zout en suiker. 'C'est une véritable catastrophe,' zegt hij steeds als we uit de rijstepan lepelen.

 

'Bent u hier voor de rally?' vraagt hij terwijl hij thee inschenkt. 'Toen de cholera-epidemie uitbrak was er één vliegtuigje voor de hele regio, voor alle Toearegs. De doktoren hadden geen auto's, geen benzine, geen injectienaalden, geen vaccins.' Hij houdt zijn handen boven het vuur en peilt mijn reactie. 'Het is een schande, vindt u niet?'

* * *

 

 

Waar tot voor kort grote meren, plassen en poelen lagen, stuift nu het zand over de vlakte. De bomen sterven af. Het gras is niet opgekomen.

We volgen de rivier de Niger, die van de Malinese hoofdstad Bamako noordwaarts stroomt, bijna duizend kilometer door de Sahel, tot zij, aan de zuidrand van de Sahara, zich plotseling de waanzin van haar onderneming lijkt te realiseren en weer scherp zuidwaarts buigt.

Op de kaart bestaat het gebied tussen de rivieroevers uit een enorm moeras, dat volgens de topografen in de regentijd gedeeltelijk onder water loopt. In dit vruchtbare gebied lieten de nomaden ieder jaar hun kuddes grazen en verbouwden de boeren hun akkers.

'Al het vee is gestorven. De putten zijn opgedroogd. De oogsten mislukt. De dorpen zijn verlaten. Er is niets, niets, helemaal niets over om van te leven. Als er de komende maanden niet massaal voedselhulp wordt gestuurd zullen ook de mensen sterven.'

'Het is een ware slachting,' verzucht Alain, een Franse veearts die het vreemdelingenlegioen verruilde voor de hulporganisatie 'Vétérinaires sans frontières'. 'Tachtig tot negentig procent van het vee is omgekomen. Driekwart van de oogst is mislukt. De Toearegs staan aan de rand van de afgrond,' zegt hij als hij zijn jeep stopt aan de rand van wat ooit een groot meer moet zijn geweest.

'Trotse nomaden,' zegt hij met een stem vol weemoed 'Les hommes bleus. Er is weinig van over.'

De wind giert over de vlakte, beladen met zand. Een Toearegfamilie heeft wat rest van haar kudde runderen en kamelen rond een waterput bijeengedreven. De put staat droog en hoe diep de nomaden de houten emmer ook in de put laten zakken, hij komt steeds weer leeg naar boven.
'Op 2 oktober heeft het voor het laatst geregend, meer dan drie maanden geleden,' vertelt Alain. 'Dat soort data leer je hier in de Sahel te onthouden. De volgende regen wordt pas weer in juni verwacht. De Toearegs hebben geprobeerd om voor de droogte te vluchten. Ze trokken met hun koeien, bultossen, schapen en geiten naar het zuiden. Maar onderweg bleek dat bijna alle putten waren opgedroogd.

 

Toen de overlevenden eindelijk de rivier de Niger bereikten, ontdekten ze dat de rivier dit jaar niet buiten haar oevers was getreden en het gras op de uiterwaarden niet was opgekomen. Zo stierf veel vee alsnog, nu van de honger. En na het vee zullen ook de mensen sterven.'

Na de nomaden beginnen nu ook de landbouwers naar het zuiden te vluchten, weg van de Sahara, naar de vruchtbare velden, op zoek naar water en voedsel. Honderden kilometers lopen ze over de pistes door de droge savanne, naast hun platte karren die getrokken worden door vermagerde ezels. In de spaarzame dorpen langs de pistes zijn enorme vluchtelingenkampen ontstaan waar ze in de de bittere winterkou op hulp wachten. Tevergeefs.

'De mensen zullen op eigen kracht moeten overleven,' zegt Alain en zijn stem klinkt bitter. 'Het is een verborgen genocide. De Toearegs worden aan hun lot overgelaten. De regering hoopt dat ze zullen uitsterven.'

Ik had Alain ontmoet op de markt in Bamako toen ik op zoek was naar nieuwe kleren omdat mijn bagage op de wekelijkse vlucht van Sabena uit Brussel naar Mali verloren was gegaan. Alain deed inkopen op de markt. Hij zocht prikkeldraad en gaas voor zijn boerderij die hij in Timboektoe begonnen was. Hij bood me een lift aan naar Timboektoe en gaf me geen tijd om na te denken. Als ik achter in de jeep boven op de tweedehands ijskast wilde zitten die hij had gekocht, kon ik meerijden: zesendertig uur zou de reis duren schatte hij, als we niet zouden verdwalen op de piste maar ik hoefde me geen zorgen te maken, zei hij en hij lachte, hij was tenslotte verkenner geweest in het vreemdelingenlegioen.
De markt van Bamako was welvoorzien, alhoewel Mali volgens de statistieken één van de vijf armste landen ter wereld is.

 

'Het is schone schijn,' beweerde Alain. 'Bamako is overbevolkt. Buiten het door de Franse kolonisten gebouwde centrum, liggen enorme krottenwijken. Honderdduizenden plattelanders zijn de afgelopen jaren op de verhalen over voedsel en werk afgekomen .


Bovendien, Mali draait op de tweede keus. De slimme koppen en de sterke armen zijn geëmigreerd naar de landen aan de Golf van Guinee, naar de olievelden. De salarissen liggen daar veel hoger. De regering praat over vooruitgang, en de kranten en de radio praten de regering na. Het is een land van ambtenaren,' zegt hij spottend. 'Wie hier de middelbare school afmaakt, krijgt automatisch een baan bij de overheid. Maar ambtenaren produceren niet. De stad parasiteert op het platteland. Al die ambtenaren moeten door de boeren gevoed worden. De regering houdt de voedselprijzen kunstmatig laag om de bevolking in de steden rustig te houden. Daardoor hebben de boeren iedere drang om te produceren verloren. Mali staat stil, dat is de positieve kant van het verhaal, of het loopt achteruit. En dat is de waarheid.'

'Er is genoeg voedsel,' beweert hij terwijl hij de jeep vol laadt. 'In theorie. En in de omringende landen is zelfs een voedseloverschot. Dat is niet het probleem. Maar er is geen materiaal om het te vervoeren naar de afgelegen gebieden, vooral ten noorden van de veertiende breedtegraad, naar de Sahel, waar de oogsten opnieuw zijn mislukt.

Vervoer is het grote probleem: er zijn geen vrachtwagens, geen onderdelen, geen benzine, geen wegen. Er is één vliegtuig dat kan vliegen, en dat is van de president. De rest is kapot en staat aan de grond, of is neergestort. En bij ons in Timboektoe is zelfs geen garage.'

'Ga je mee?' vraagt hij en ik zeg onmiddellijk ja. Timboektoe is een jongensdroom, een magische stad, uit de jaren dat ik leerde lezen, maar waarvan ik nog steeds niet weet of hij echt bestaat.
'Het zijn moslims, in Timboektoe,' zegt hij lachend. 'Dus voor we vertrekken gaan we uit, hier in werelds Bamako.'
Hij sleept me mee naar een hotel, een krot, althans voor wie net gearriveerd is in Afrika en nog niet gewend aan kamers zonder licht, kasten zonder deuren en gebroken spiegels. 'Het is maar tijdelijk,' zegt Alain. 'Welkom in Afrika.'
We gaan naar de bar en hij waarschuwt me: 'Je zult geplukt en genaaid worden. Dat hoort bij je huidskleur. Geniet ervan. Daar wordt iedereen beter van.'
Hij duwt me de donkere ruimte binnen, vol keiharde Afrikaanse muziek. 'Welkom in de wereld van de internationale hulpverleners. Ze komen hier om de kinderen van Afrika te redden van de hongersnood. Ze verdienen vaak meer dan een ton per jaar. Met het schrijven van nota's. Papierverzamelaars zijn het. En hier komen ze zich ontspannen.'

Hij zet me op een stoel en gaat bier halen, de westerlingen groetend, een man van de wereld. Voordat mijn ogen aan het donker gewend zijn, nestelt een adembenemende schoonheid zich op mijn schoot. 'Je m'appèlle Jolie,' zegt ze. 'En ik drink bier.'
Alain staat te grijnzen aan de bar en ik weet dat het ontgroeningsritueel is begonnen. Ik moet wennen aan haar accent. 'Heb je een cadeau voor me,' vraagt ze. 'Voor Kerstmis, of voor Nieuwjaar, of zomaar?'
Ik steek een sigaret op om mij een houding te geven.

'Kijk niet zo hulpeloos,' zegt Alain spottend als hij het bier op tafel zet. 'Je zult het zwaar krijgen de komende weken, als je niet kunt genieten. Geniet, man. Elles sont jolies,' en hij knijpt in haar wang.

'Oui, oui,' zegt de zwarte schoonheid lachend. 'Heb je een cadeau?' En ze steekt mijn sigaret in haar mond. Ze buigt zich over naar Alain en laat haar hand over zijn dijbeen glijden en grijpt hem lachend in zijn kruis, speels, maar ook gehaast, want de concurrentie is groot, alle meiden willen wel een cadeau en ze wil haar tijd niet verdoen met aarzelende nieuwkomers.

Opgenomen in

Aan de andere kant van de heuvel

uitgeverij Contact

'Eerst een biertje,' sust Alain. 'Voor het eerst in Afrika?' vraagt hij.
Ik schud mijn hoofd en probeer haar borsten uit mijn gezicht te weren en voel me belachelijk. 'Nee, maar sommige dingen wennen nooit.'
Ik vertel dat ik een jaar eerder een reis naar Afrika heb gemaakt in het kader van een nationale inzamelingsactie. 'Ik werd gebeld of ik een serie radioreportages wilde maken over de droogte in Afrika. Dat was op donderdagmiddag. Ik moest op zaterdagmorgen vertrekken. Ik had geen idee waarheen.
'Kies maar een land,' had de hoofdredacteur gezegd. 'En maak positieve reportages. Geen verhalen over uitzichtloze armoede. Zoek naar succesverhalen. Hulpprojecten die werken, zodat de mensen grif zullen geven.'
Ik koos Niger. God mag weten waarom. Misschien omdat ik niet wist of het land werkelijk bestond. Ik wist niet eens hoe de bewoners van dat land heetten.


'Nigers', dacht de hoofdredacteur. Nigerianen viel af. Die woonden in Nigeria, zoveel wisten we wel. Ik zou naar de hoofdstad vliegen. Maar toen we de tickets wilden bestellen, wist niemand hoe die stad heette. Dahomey, dacht de hoofdredacteur, en dat leek me wel een goed idee.'
Jolie houdt niet van praten en schuift ongeduldig in mijn schoot heen en weer.
'Ze hebben een hoop geld opgehaald,' zeg ik en ik kan er weer om lachen. 'Maar mijn reportages zijn niet uitgezonden. Uiteindelijk, toen ik terugkwam in Nederland, bleken ze toch verhalen te willen over kinderen die huilend sterven van de honger, moederborsten zonder melk. Dan gaat de beurs open. Goed nieuws levert geen geld op.'
Jolie stapt op. Ze heeft de hoop op werk opgegeven. 'Ze heeft je horloge gestolen,' zegt Alain lachend. 'Laten we maar gaan.'

* * *

De overgang is verbijsterend: na ons vertrek uit Bamako hebben we 350 kilometer lang noordwaarts door een semi-tropisch landschap gereden. De laatste honderd kilometer rijden we over een kanaaldijk langs een irrigatieproject, rijstvelden begrensd door palmen en moestuinen. Maar aan het einde van de door de Franse kolonisten aangelegde dijk stopt de asfaltweg en strekt de kale savanne van de Sahel zich plotseling voor ons uit.
Er hangt een zware ijzeren ketting over de weg. Uit het struikgewas komt een soldaat met een machinegeweer. We moeten uitstappen en ons paspoort laten zien. De tol is 10.000 CFA, ongeveer vijfenzeventig gulden, zegt de wachtpost.
'We hebben geen haast,' antwoordt Alain en hurkt in de berm bij het houtvuur. 'Het is koud 's nachts en het is comfortabel om ons bij uw vuur te warmen. C'est un bon feu.'
Hij staart in de vlammen, volkomen ontspannen, met zijn gedachten elders.
De soldaat staart ons aan, minutenlang en besluit dan dat we niet te plukken zijn. Hij haalt zijn schouders op en wenst ons een goede reis. Voordat hij de ketting laat zakken, tuurt hij nog één keer zwijgend met zijn zaklantaarn door onze jeep.
'Rook je?' vraagt Alain vriendelijk en biedt een pakje Gauloises aan. 'Om de wacht te verlichten. Pak aan.'
'Tot hier reikt de Franse civilisatie,' zegt hij als hij de jeep de piste opstuurt. 'En niet verder. Houd je vast,' raadt hij me aan. 'Het wordt een zware tocht.' Hij heeft een ijzeren stang in de jeep gemonteerd om het dak te stutten. 'Soms slaan we om,' waarschuwt hij. 'Houd je vast.'

'De corruptie is enorm,' vertelt hij. 'Van sommige ontwikkelingsprojecten gaat vijftig tot tachtig procent verloren aan steekpenningen. Vaak moet je betalen voor de handtekening van een ambtenaar en je kunt er maar beter voor zorgen dat je de juiste ambtenaar betaalt anders ben je je geld kwijt zonder resultaat te boeken. Het heeft mij maanden gekost om te ontdekken wie er aan de touwtjes trok. Ik heb heel wat geld voor niets afgeschoven. Soms betaal je een veel te hoge prijs voor de goederen die je nodig hebt. Maar wat wil je? Als je niet betaalt sta je daar met je mooie plannen en je komt nergens. Het zal de ambtenaren een zorg zijn of jouw project van de grond komt. Als je de bevolking wilt helpen ben je afhankelijk van de medewerking van de hoge bazen, de ambtenaren, de handelaren. Die profiteren van de armoede.'

Hij klinkt laconiek, terwijl hij de jeep geroutineerd over de piste stuurt. Hij houdt ervan om te praten, de tocht is lang en de eenzaamheid valt hem soms zwaar. Hij heeft geen al te grote problemen met wat ik 'corruptie' noem.

 

'Ik haat het als ze het geld in hun eigen zak steken. Het is waar, dat is moreel onaanvaardbaar. Maar je moet het zien als een soort herverdeling van inkomen. Ja, zo is het. Oui, c'est ça.

Wie werk heeft moet een hele uitgebreide familie onderhouden. Ik ken ambtenaren die voor twintig of dertig familieleden moeten zorgen. Dat kan dus niet van hun magere salaris. Dus verkopen ze hun gunsten aan ons westerlingen. En wij hebben haast. Wij willen snel resultaten zien. Dus betalen we.'

 


'Vind je dat kwalijk?' vraagt hij. 'Vergeet niet, deze samenleving is ontzettend hiërarchisch. De familie-oudste heeft de plicht om voor de clan te zorgen. Dat is een erekwestie. Faalt hij, dan verliest hij zijn positie. Zijn loyaliteit aan zijn familie en zijn clan is vele malen groter dan aan zoiets abstracts als de staat, of aan een westerse hulporganisatie. Als ik iemand iets weiger zeg ik dan ook altijd: ik ben je vader niet. Dat is voldoende. Dat accepteren ze.'

Honderden kilometers slingert de zandpiste zich tussen de afstervende baobabs en accacia's door tot hij boven Timboektoe in de Sahara zal verdwijnen. Soms verliezen we de piste uit het oog, vooral 's nachts, en Alain rijdt de jeep dan in steeds groter wordende cirkels door de savanne, op zoek naar sporen. Hij geniet van de reis. 'Net als in Tsjaad,' beurt hij me op terwijl ik me in evenwicht probeer te houden zittend op de ijskast die hij in Bamako op de markt heeft gekocht, mijn nek ingetrokken om niet tegen het dak te botsen. 'Alleen, hier zijn geen guerilla's die vanachter de heuvels te voorschijn komen. Nog niet. Maar het is onvermijdelijk. De Toearegs zullen de wapens opnemen.'

 

De akkers langs de piste zijn verlaten, de gierststengels verdord, de depressies opgedroogd, het gras verdwenen. 'Het vee begint nu zand te eten,' beweert Alain.

Twee keer per maand maakt hij de tocht van Timboektoe naar Bamako om op de markt materiaal voor zijn boerderij op te halen. 'Tweeduizend kilometer rijden naar de dichtstbijzijnde bank,' zegt hij lachend. 'In Timboektoe is niets te koop. We halen alles uit Bamako, benzine vooral, en hout, staaldraad, bouten, gaas. Werkelijk alles.'
Hij werkt nu een jaar in Timboektoe. Hij kwam voor een kortlopend projekt, om het vee van de nomaden in te enten. Maar aan vaccineren komt hij nauwelijks toe. 'Het meeste vee is gestorven. De rest heeft weinig kans te overleven. Binnen twee of drie maanden zal het van honger en dorst sterven. Het heeft weinig zin ze in te enten, nietwaar? Wij kopen het vee nu tegen een redelijke prijs van de nomaden op, slachten het en drogen het vlees. Over een paar maanden verkopen we het gedroogde vlees tegen een redelijke prijs terug aan de nomaden.

De Toearegs investeerden altijd hun hele kapitaal in vee. Die investeringen raken ze nu in één klap kwijt. Iedereen probeert zo snel mogelijk al zijn vee op de markt te verkopen. Soms krijgen ze niet meer dan tien procent van de werkelijke prijs voor hun runderen. Ze zijn volstrekt berooid. Ze hebben geen geld meer om voedsel te kopen.

En ik ben bang dat ze over enkele maanden zelfs geen geld meer zullen hebben om het gedroogde vlees van ons terug te kopen. Merde, we hadden hier nooit weg moeten gaan.'
'Wie hadden hier nooit weg moeten gaan?' vraag ik voorzichtig en ik weet het antwoord al, hetzelfde antwoord dat alle blanken in Afrika je zullen geven.
'La France,' zegt hij beslist en hij meet mijn reactie. Het is nog honderden kilometers naar Timboektoe en ik doe er het zwijgen toe.

* * *

Halverwege de reis stoppen we in het dorp Léré, niet ver van de Mauretaanse grens, aan de westrand van de moerasdelta. Het Tanda-meer waar de Toearegs in het verleden hun kuddes kwamen weiden, staat droog. In het dorp is de bevolking de afgelopen weken verdubbeld. Meer dan tweeduizend nomaden hebben hun tenten rond het dorp opgeslagen.

In mei en juni is volgens Mohammed el Medhi een keer vijftig ton rijst uitgedeeld. 'Per maand hebben we honderd ton nodig. Daarvan moeten in deze streek 25.000 mensen leven.'


Het dorp roept bijbelse beelden op. Brede zandstraten, lage lemen huisjes. Een oude man in een lang gewaad sloft met zijn staf door het opwaaiende stof.
De streek wordt vooral bewoond door Peulen, nomaden die de Sahel bevolken, van Senegal tot aan de oevers van de Nijl. Ze claimen af te stammen van Jacob, zoon van Israël, zoon van Isaäc, zoon van Abraham, Semieten die weigerden om Mozes op zijn exodus naar het Beloofde Land te volgen door de Rode Zee en die de Sahara introkken om aan de wraak van de Egyptische farao te ontvluchten en die volgens Alain, nu nog steeds moeten boeten voor hun eigenzinnigheid.

De Peulen zijn veeteelers, net als de Toearegs. Ze doen op zeer beperkte schaal aan landbouw. Ze achten het echter ver beneden hun waardigheid om zelf het land te bewerken, vertelt Alain. In het verleden veroverden ze onder de Afrikaanse stammen in het zuiden hun slaven om het werk te doen. Officieel is de slavernij in Mali afgeschaft maar het oude kastenstelsel is in de praktijk blijven bestaan.
'Nog steeds halen de voormalige slaven het water, bakken de stenen, bewerken het land. De Peulen en de Toearegs commanderen en ze verwachten gehoorzaamd te worden.

Ze zijn ervan overtuigd een elite in de Sahara te vormen. Pogingen van de regeringen om de Peul en de Toeareg te dwingen zich als landbouwer te vestigen en het nomadenbestaan op te geven, lopen dan ook op niets uit.

 

Geen Peul, geen Toeareg zal zijn handen vuil maken. Zeker niet om zich te bukken en met een spade het land te bewerken. Dat is slavenwerk.'


'Het is waar,' zegt Mohammed el Mehdi. Hij lijkt niet verstoord door Alains analyse. 'Het tijdperk van de slavernij is voorbij. Helaas. De geschiedenis heeft zijn loop. Nu zijn de slaven de baas in Bamako. De negers, zij hebben de macht in handen. En dit is hun wraak. Hun wraak op hun voormalige meesters. Wat zij met overredingskracht niet konden bereiken, wat hun met de wapens niet lukte, gebeurt nu als gevolg van de droogte.'
Hij leunt achterover in de kussens en staart naar buiten, naar de sterrenhemel in de koude, heldere woestijnnacht. 'Zou Allah het zo gewild hebben?'

'We moeten proberen hen te helpen,' zegt Alain tegen mij. 'Ze helpen te overleven. Als dat betekent dat ze landbouwer moeten worden, dat ze rijst moesten planten, dan moet dat maar. Voor sommigen zal dat noodzakelijk zijn. Maar misschien niet voor iedereen.

Het nomadenleven zal voor sommigen kunnen blijven bestaan. Maar het is een aflopende zaak. De nomaden zullen zich moeten vestigen. Je kunt niet ieder jaar een nieuw hulpprogramma starten.

De droogte is niet meer cyclisch. Hij is permanent geworden. Het is een gevolg van de overbegrazing. De ramp is door de mensen gecreëerd. Er zijn te veel mensen, te veel geiten en schapen. Alles wordt onder je handen weggevreten. De Toearegs moeten zich aanpassen. Maar het gevaar is dat het te snel gaat, dat ze de strijd om het voortbestaan zullen opgeven. Ze hebben de zouthandel verloren, toen de slavenhandel, en ten slotte hun vrijheid om te trekken. De tijd van de grote karavaans is voorbij. En nu verliezen ze hun kuddes. Het grote gevaar is dat ze volledig afhankelijk zullen worden van de internationale hulp.'
'We kunnen de Toeareg niet kunstmatig in leven houden,' beweert hij. 'Als er hier geen leven meer mogelijk is, moeten ze wegtrekken. Anders worden het bedelaars. Of dat realistisch is?' Hij haalt zijn schouders op terwijl Mohammed al Mehdi nieuwe thee inschenkt, alsof de discussie hem niet aangaat.

'Ja, dat is realistisch,' zegt Alain kortaf. 'De Toearegs hebben altijd een oplossing gevonden voor hun problemen, altijd gereageerd op de natuur. Je moet dat proces, die unieke relatie met de natuur niet doorbreken door allerlei hulpprogramma's op te zetten. Dat zou fout zijn.'
En als dat betekent dat de Toearegs zullen uitsterven?

Hij aarzelt, maar niet lang. 'Het zij zo.' Er valt weer een stilte. 'Maar dat zal niet gebeuren,' zegt Alain.
Ik kijk naar de Mehdi, die onverstoorbaar in zijn kussens onder het tentdoek ligt.


'C'est un affaire très compliqué,' zegt hij en staart in het vuur, niet bereid om uit te wijden, alsof hij mij buiten sluit.
'Het werkelijke probleem,' zegt Alain na verloop van tijd, 'wordt gevormd door de geografische grenzen. De koloniale machten hebben kunstmatige grenzen door de Sahara getrokken, het leefgebied van de Toearegs opgedeeld. De Toearegs erkennen die grenzen niet. Maar ze worden gedwongen om zich te vestigen, zich te voegen naar de wetten van het land waar ze verblijven. Dat weigeren ze. Ze willen hun eigen staat. Vergis je niet,' zegt hij.
'Laat je niet beïnvloeden door de armoede die je om je heen ziet. De Toearegs hebben hun eigen machtsstructuur bewaard, paralel aan de macht van de staat. En binnen die machtsstructuur is Mohammeds woord wet. Als de Toearegs ooit terug zullen keren naar hun weidegronden in het noorden zal Mohammed het sein geven. En hij zal voorop lopen. En als de Toearegs de wapens op zullen nemen om hun onafhankelijkheid op te eisen, dan zal Mohammed het sein geven.'
Mohammed el Mehdi zwijgt en kijkt me onverstoorbaar aan.


'Dit is een periode van zelfonderzoek,' beweert Alain. 'Tegen jou zullen ze nooit praten. Maar wanneer de hulp uitblijft, wanneer de Toearegs massaal zullen beginnen te sterven, dan zullen ze de wapens opnemen. Eerst in de vorm van raids voor voedsel en dan, afhankelijk van de reactie van de overheid, zullen ze een guerilla?oorlog beginnen.'
Ik kijk naar de chief.
'Het is een gecompliceerde zaak,' zegt hij uiteindelijk. Hij draait zijn gezicht van mij af. 'Daar zal ik u niet mee lastig vallen. Wat wij nu nodig hebben is gratis voedselhulp voor mijn volk.'
Hij biedt ons een slaapplaats aan. Alain dooft het vuur en legt een dunne laag zand over de sintels. Dan spreidt hij zijn deken uit op het warme zand en valt onmiddellijk in slaap.

* * *

Het regent in Timboektoe. Als we na een tocht van drieënveertig uur de laatste zandheuvels overploegen vallen de eerste druppels. Het zijn er niet veel maar het zijn de eerste. 'Sinds mensenheugenis,' beweert Alain. 'Je brengt geluk.'

Aan het begin van de dorpsstraat staat een bord: 'Welkom in mysterieus Timboektoe. Texaco en ville.'

Maar de benzinepomp blijkt gesloten. De benzine is op de bon en de elecktriciteit is afgesloten omdat brandstof voor de generatoren ontbreekt.
Kleine kinderen stormen op onze jeep af: 'Paris. Dakar,' roepen ze enthousiast. 'Allo, allo, donnez-moi un cadeau.'
Alain zet mij af bij het hotel, duur en chic, met bad en airco, gerund door een Belg. Het personeel speelt jeu de boule in de tuin, een zandvlakte, omzoomd met geraniums.
Als ik het hotel verlaat word ik gevolgd door een Toeareg. Hij vraagt of ik me wil laten fotograferen op zijn kameel. Ik heb moeite om nee te zeggen. Ik ben de enige gast in het hotel. En dus zijn enige broodwinning. Hij zeurt, hij smeekt, hij houdt me vast. Hij biedt me zijn hoofddoek aan, een meterslange zwarte doek, gemaakt van nylon, die hij om mijn hoofd wil winden om me te kunnen fotograferen op zijn kameel als bewijs dat ik Timboektoe ben geweest, tussen de onverschrokken krijgers. Hij zeurt, en hij zal dagenlang blijven zeuren, iedere keer als ik het hotel verlaat zal hij op me wachten, gehurkt naast zijn kameel in het zand, niet begrijpend waarom ik me niet in mysterieus Timboektoe op zijn magere kameel wil laten vereeuwigen.
De haven van Timboektoe is opgedroogd, het is niet meer dan een modderpoel waarin vrouwen hun potten en pannen wassen en een ezel zich laaft. In het drooggevallen kanaal dat ooit de stad verbond met de Niger, drie kilometer verderop, hebben de bewoners nu waterputten gegraven en ze halen het grondwater met blikken uit de aarde omhoog om hun moestuintjes op de dijken te bevloeien. In het zand ligt een nooit afgemaakt stalen casco van een schip.

Hier arriveerden vroeger de legendarische karavanen met goud, zilver, zout en slaven voor 'de stad voorbij het einde, waar geen land meer achter ligt: mysterieus Timboektoe'.
Ik ben vierhonderd jaar te laat om die pracht en praal te aanschouwen. Nu bedelt de bevolking om 'un cadeau' en verlagen oude mannen zich door eindeloos achter mij aan te sjokken, bedelend om een hap eten, de vingers smekend aan de mond.
Slechts de oude gebouwen met hun kunstig bewerkte houten deuren en ramen getuigen van het glorieuze verleden van de stad waarover de ontdekkingsreiziger Leo Africanus eeuwen geleden schreef dat 'de vorst behangen is met goud'.

Eeuwenlang was Timboektoe het symbool van grenzeloze rijkdom. Het verhaal werd in de veertiende eeuw verspreid door de Malinese vorst Massa Moessa die op zijn pelgrimstocht naar Mekka de doorgaans toch verwende kooplieden in de Egyptische hoofdstad Cairo overdonderde met zijn goedgeefsheid en zijn rijkdom.

De exacte locatie van de stad werd door de karavaanleiders echter angstvallig geheim gehouden voor buitenstaanders en vooral voor westerse en christelijke avonturiers en kooplieden. Timboektoe was eeuwenlang het commerciële en religieuze centrum van de Sahara, maar geen westerling wist het te vinden.

Een Marokkaans leger vond Timboektoe in 1591 en veroverde, plunderde en verwoestte de stad. Het Marokkaanse leger, beladen met buit, kwam op de terugtocht in de Sahara echter om van honger en dorst. En zo bleef het geheim van Timboektoes exacte ligging bewaard. Maar met de bloeiperiode van de stad was het definitief afgelopen.
Toch bleven de westerse koloniale machten geloven in de verhalen over het gouden, mysterieuze Timboektoe en loofden ze grote beloningen uit voor degene die de stad zou weten te ontdekken.


In 1814 keerde de Amerikaanse zeeman Robert Adams terug uit Timboektoe waar hij jarenlang als slaaf gevangen had gezeten. Hij vertelde dat Timboektoe 'een vieze, oude stad' was. Hij werd niet geloofd. In 1828 overleefde de Franse ontdekkingsreiziger René Caillié een bezoek aan Timboektoe en hij bevestigde Adams verhaal over het verval van de stad. Na veel geruzie in de kringen van ontdekkingsreizigers werd hij uiteindelijk geloofd en stierf de mythe van 'mysterieus Timboektoe'. Nu is de stad -met recht- nog slechts het symbool van 'het einde van de wereld', een oord voor verbanning, waar in stripverhalen ongehoorzame kinderen heen worden gestuurd: een dorp met iets meer dan tienduizend inwoners en achtduizend vluchtelingen, waarvan de haven is dichtgeslibd.

* * *

Midden in de dorre vlakte buiten Timboektoe staat aan de bijna droog gevallen zijarm van de Niger een Belgisch gemaal. In het regenseizoen stijgt het peil van de rivier en pompt het gemaal water op om het rijstveld van vijfhonderd hectare te bevloeien.

'Dit is het enige voedselproject dat functioneert in een gebied zo groot als Frankrijk en verder,' beweert de leider van dit fata morgana, de Belg Eugène van Camfort.

In het begin van de jaren tachtig bouwde de Belgische organisatie Ile de Paix voor een relatief klein bedrag een exacte kopie van het gemaal in Antwerpen in de woestijn bij Timboektoe. De plaatselijke bevolking legde een dijk aan rond een depressie en onder leiding van Van Camfort werd begonnen met de verbouw van rijst op het ondergelopen veld. Nu leven, zo vertelt hij trots, 870 families op het project en worden 4500 mensen met de opbrengst gevoed.

Ile de Paix betaalt de kosten voor het onderhoud van het gemaal en de pompen en Van Camfort verstrekt het zaaizaad en ziet toe op het schoonhouden van de irrigatiekanalen. De boeren betalen een klein deel van hun oogst aan de organisatie ter dekking van de onkosten.
'Het is zo simpel,' zegt Van Camfort. 'Waarom zou je voedselhulp sturen als er genoeg mogelijkheden zijn om het hier te verbouwen?'
Hij is hevig teleurgesteld maar hij heeft nog genoeg energie om zich op te winden. Al jaren wacht hij op geld om een nieuw irrigatieproject te starten maar steeds vangt hij bot in België.
'Er heerst nu al decennia lang droogte in dit gebied. Ieder jaar komen er dure onderzoekscommissies langs. Maar er gebeurt niets. Misschien sturen ze liever hun voedseloverschotten uit Amerika en Europa dan dat ze de bevolking hier helpen om op eigen benen te staan. Wat krijgen we eigenlijk? Eén pond graan per persoon per maand. Terwijl twintig kilo nodig is. En stel dat we voldoende voedsel zouden krijgen, hoe zouden we dat hierheen moeten transporteren? Per vrachtwagen, die hoogstens zes tot acht ton kan vervoeren? Hoeveel vrachtwagens heb je nodig om twintigduizend ton uit Bamako hierheen te brengen? De lokale overheid kun je niets verwijten,' zegt hij. 'Die heeft zelfs geen geld om haar ambtenaren te betalen.'
'Het is een mooi gemaal,' zeg ik en hij glundert.
Nu de rijst is geoogst, graast het vee op de drooggevallen velden. Een Toeareg overziet op zijn hurken het restant van zijn kudde.

'Wie een Toeareg begroet vraagt niet, zoals vroeger, naar de staat van zijn gezondheid,' beweert Van Camfort. 'Je vraagt naar de graad van zijn vermoeidheid. Deze herder heeft honderdvijftig kilometer gelopen om water en gras voor zijn kudde te vinden.'
'Ik had honderd koeien en bultossen,' vertelt de herder, die zegt Allison te heten. 'Tachtig zijn er gestorven. De rest zal binnenkort sterven. De koeien geven al geen melk meer. Ze zijn vermoeid. We zijn allemaal trop fatigué.'

Hij biedt mij zijn speer te koop aan. Of anders zijn zwaard, eeuwenoud. Of zijn dolk misschien? Het is een antiek familiestuk, beweert hij en hij heeft het geld nodig om eten te kopen.


'Je kunt niet alle zwaarden van alle krijgers kopen,' waarschuwt Van Camfort. 'Drie jaar lang heeft het niet geregend. Er is nog geen massale sterfte maar iedereen is ondervoed en we zijn nu op een kritiek punt aanbeland.'
Ik houd het zwaard doelloos in mijn hand. Het is mooi bewerkt en niet scherp.
'Het is niet duur,' beweert Allison.
'Twee grote droogtes in vijftien jaar. Het is ongehoord,' vervolgt Van Camfort. 'Wat kunnen we doen? Hopen dat ze deze periode overleven. En misschien, als het volgend jaar gaat regenen, kunnen we ze een paar schapen, geiten en koeien geven zodat ze een nieuwe kudde kunnen opbouwen.'
Ik koop het zwaard. En de dolk.
'Van de trotse, nobele Toearegs, les hommes bleus, die eeuwenlang de schrik van de woestijn waren, gevreesde rovers en slavenjagers, is even weinig over als van de mysterieuze rijkdom van Timboektoe. Een enkele heerser van de woestijn figureert nog in volle klederdracht en wapenuitrusting met zijn kameel op een prentbriefkaart. Maar ook die zijn schaars in Timboektoe,' beweert Van Camfort.
Allison neemt me mee naar zijn kamp, dat een paar kilometer buiten Timboektoe ligt. De gouverneur weert de Toearegs uit Timboektoe en de hulporganisaties brengen de schaarse voedselpaketten naar de kampen. Veel Toearegs sprokkelen nu hout dat ze op de markt proberen te verkopen, armzalige bundeltjes brandstof.

'Het geld is schaars,' zegt Allison. Hij heeft twee vrouwen en tien kinderen. Hij woont in een tent van gevlochten rieten matten. Hij is er relatief goed aan toe. De meeste vluchtelingen schuilen achter een windscherm van bijeengeraapt stro en slapen 's nachts in de bittere kou in het zand.
'Soms leven we dagenlang op een kop thee met suiker. Dat stilt de honger en houdt de geest helder. De vrouwen sprokkelen hout of verhuren zich in de stad om graan te stampen. Ze mogen de schillen houden als beloning.'

 

De mannen in het kamp graven een waterput in opdracht van het Wereld Voedsel Programma en krijgen betaald in natura: vijftig kilo graan, een fles olie, twee blikken kip, tweeënveertig doosjes sardines en drie liter melk per maand.

'De sardines proberen we op de markt te verkopen,' vertelt Allison. 'Of we ruilen ze tegen brood. Het is niet genoeg en er werken maar honderd mensen op het project. Maar we delen het werk en het voedsel.'

* * *

 

Parijs-Dakar arriveert. Politieagenten jagen de toeschouwers weg van de piste waarover de auto's en motoren vaak in een vreemde hoek slippend en op volle snelheid over de finish komen. Kinderen bedelen om cadeaus en lopend joelend weg met vuile T-shirts en sokken en af en toe een afgedankte band. Duizenden bewoners van Timboektoe vergapen zich op de zandheuvels aan het slippend en schakelend geweld van de rally-rijders.

Het onlangs gearriveerde hoofd van het UNICEF-kantoor, een boomlange serieuze, norse Zweed loopt verbijsterd rond tussen de met reclames volgeplakte auto's. 'Het is een schande,' roept hij tegen iedereen. 'Dit rampgebied is een speeltuin voor de rijken. Wat een slechte smaak. Wat een dubbele moraal.'
Niemand luistert naar hem. Iedereen geniet van de paardekrachten. Niemand laat zich het plezier vergallen door de nieuw gearriveerde hulpverlener.

De Zweed klampt mij aan. 'Wij hebben geen benzine om onze voedselpaketten te distribueren. En hier wordt voor de lol 45.000 liter geconsumeerd. Vindt u het geen schande?'
Alain geniet van het spektakel. Hij herkent een voorbijstuivende BMW aan het motorgeluid. 'Altijd herkenbaar voor de kenner. En gesponsord door Playboy,' zegt hij opgewonden.
'Het is wel goed zo,' zegt hij, lachend om zijn Zweedse collega. 'Ik kan me er niet kwaad over maken. Alhoewel, we zitten al maanden te wachten op de pompen voor ons project. Ik zou het leuk gevonden hebben als die DAF-truck er een paar voor mij meegenomen had. En wat benzine. Soms zitten we dagen zonder benzine. Eén keer zelfs drie weken. En dan kunnen we niet werken. De laatste dagen was de benzine weer op de bon en moesten we de hulp inroepen van de gouverneur. Maar die kon ook niet helpen. Alle benzine zat achter slot en grendel en was gereserveerd voor de rally.'

 

Het is bij de finish een chaos van vermoeide, stoffige coureurs, opgewonden begeleiders en adembenemende stoeipoezen. De DAF-ploeg is zich van geen kwaad bewust. Zelfverzekerd zegt de teamleider: 'Wij brengen dit gebied opnieuw onder de aandacht van het publiek. En bovendien heeft de piloot van ons vliegtuig wat medicijnen bij zich die hij aan een bevriende arts in Mopti zal geven.'

'Mopti ligt driehonderd kilometer ten zuiden van de route,' sneert een Belgische verpleegster, die acht frustrerende maanden zonder medicijnen heeft moeten vechten tegen een cholera-epidemie en tegen ondervoeding.


'Geen kunst om goedgeefs te zijn met een kistje medicijnen als je zonder problemen driehonderd kilometer om kunt vliegen. Een paar maanden geleden schrokken de organisatoren zo van de negatieve publiciteit rond de rally dat ze een stoet vrachtwagens langs de route stuurden om hulpgoederen uit te delen. Allemaal zinloze troep: verkeerde antibiotica, proteïnekoekjes waar de kinderen van aan de schijterij raakten. Die spullen werden ons letterlijk opgedrongen. En hun fotografen maar foto's maken. De kisten staan nog ongeopend in onze garage. Maar hun geweten is gesust.'
De gedoodverfde winnaar van het vrachtwagenklassement, Jan de Rooy van DAF, doet de rally zuiver voor zijn plezier, en veel meer tekst heeft hij niet. 'Dit is een sportieve krachtmeting van de eerste orde,' zegt hij. 'Ik doe dit voor de lol.'

Vind je het niet schrijnend, vraag ik, om zo hard door een rampgebied te rijden? Hij lijkt op de vraag voorbereid. 'Nee,' zegt hij beleefd laconiek.

'Zou het wat uitmaken als ik er niet doorheen zou rijden? Zouden de mensen niet sterven? Nee, persoonlijk vind ik het niet schrijnend. De mensen staan allemaal te klappen langs de kant van de weg als je langskomt.'

Zo snel mogelijk vertrekken de rallyrijders en hun entourage naar de benzinepomp in het dorp. Texaco en ville is vandaag weer open en de pomp draait op volle toeren. Het marktplein is door de politie schoongeveegd en de marktvrouwen hebben plaatsgemaakt voor bestofte chauffeurs met dikke pakken bankbiljetten die vaak geen idee hebben van de wisselkoers. Voor het eerst sinds dagen werkt de elektriciteit weer en uit Bamako is een echte monteur overgekomen.

Schaamteloos draait de jonge pompbediende, die dagenlang heeft geweigerd om ons benzine te verkopen voor de terugreis naar Bamako, er tot twee uur 's nachts 45.000 liter benzine en diesel doorheen.
Alain lacht en laat zijn jeep vollopen.

Later aan tafel in het hotel, dat door de rally uit zijn jarenlange slaap is gewekt, praten de chauffeurs over de kuilen in de weg en over de Playboy-meisjes die Jan--de-Winnaar ongetwijfeld aan de finish in Dakar zullen opwachten. Ze hebben zich al laten fotograferen tegen de achtergrond van de zandduinen, slechts gekleed in een leren riem, de billen omhoog op de duozit van een BMW. Of spetterend in een volgelopen poel. 'Onkuise vrouwen uit het ongelovige avondland', zoals Playboy ondeugend meldde, 'die de vermoeide rallyrijders aan de finish zullen oppeppen.'

* * *

De volgende morgen vertrekt de rally weer. De elektriciteit valt uit en de benzinepomp gaat op slot.
Wij rijden volgetankt terug naar Bamako, achter de rally aan. Alain pocht en sneert terwijl hij de jeep over de savanne jaagt. Al na veertig kilometer staat een Italiaans team langs de kant van de piste. De auto is omgeslagen.

De radiator is onherstelbaar beschadigd, stelt Alain vast. De Italianen geven op. Ze vloeken. 'Wanneer gaat hier het eerste vliegtuig naar Dakar,' wil de chauffeur op hoge toon weten. Alain lacht en haalt zijn schouders op.

Voor we in Léré aankomen, passeren we nog twee autowrakken en twee stuk gereden motoren. En later, als de woestijnnacht al is ingevallen, treffen we op de piste naar Bamako nog twee verdwaalde rallyrijders aan die bij Léré de afslag naar Mauretanië hebben gemist en vele honderden kilometers uit de koers zijn geraakt. 'Zondagsrijders,' schampert Alain als hij de motorrijders noordwestwaarts heeft gestuurd, in de richting van de zandduinen. 'Ze kunnen geen kaart lezen, geen spoor volgen en geen piste rijden.'
'We doen dit voor ons plezier,' had een Nederlandse co-pilote verteld bij de aankomst in Timboektoe. 'Het is wel duur en we hebben geen grote sponsor. Alles bij elkaar kost deze rally ons ongeveer een ton. Maar we werken alle twee, mijn man en ik, en we hebben geen kinderen en geen hoge hypotheek. Je moet je geld toch ergens aan uitgeven. En mijn man wilde het zo graag.'
Ze begrijpt de boosheid van de hulpverleners niet.
'De mensen hier? Die vinden het prachtig. Ze staan allemaal langs de kant van de weg te zwaaien. En als je ergens stopt dan klimt er gelijk zo'n schattig jochie bij je op schoot en die is niet meer bij je weg te slaan. Heerlijk toch?'
'En de honger, en de droogte?' had ik haar gevraagd.
'Daar moet je mijn man maar naar vragen,' had ze opgewekt geantwoord. 'Die weet daar vast meer van.'

* * *

We slapen in het zand naast de auto. Als ik 's ochtends vroeg wakker word staan er twee Toearegs naar ons te kijken, leunend op hun speer, het rechterbeen over de linkerknie gevouwen, als een ooievaar in ruststand, het gezicht bedekt door hun hoofddoek, alleen de ogen zijn zichtbaar, felle zwarte ogen die ons strak aankijken.

Ik blijf doodstil liggen, kijk hen aan en zeg niets. Ze dragen hun zwaard schuin op de rug, het handvat steekt boven hun schouder uit. Om hun middel dragen ze een dolk.
Heel langzaam pak ik mijn fototoestel. Ze blijven doodstil staan. Ik breng de camera naar mijn ogen en druk af. Dan draaien ze zich om, onverstoorbaar en lopen weg, zonder om te kijken.
Ik hoor Alain naast me tussen zijn tanden door fluiten.
'Niet slecht,' grijnst hij. 'We leven nog. Nietwaar.'
Hij rolt zijn slaapzak op en gaat thee zetten.


'Wat doen we hier in godsnaam?' vraag ik. 'In dit door God verlaten land, verziekt door de corruptie, waar de natuur ontembaar lijkt?'
Het is een retorische vraag waarop ik geen antwoord verwacht zo vroeg op de ochtend. Maar Alain voelt zich aangevallen.
'Ik ben mijn hele leven lang in mijn kruis getrapt,' zegt hij plotseling. 'Ik ben de zoon van een pied-noir uit Tunesië. Een boerenzoon. En die hebben geen gemakkelijk leven in Frankrijk. Ik werd altijd gediscrimineerd vanwege van mijn afkomst. Hier in Mali heb ik geen baas boven me. Er zijn hier geen begaanbare paden. Ik moet alles zelf ontdekken. Alles wat ik bereikt heb, heb ik aan mezelf te danken. En om het mezelf moeilijk te maken, om mezelf te testen, heb ik gekozen voor de meest extreme omstandigheden, Mali, Timboektoe. Om mezelf te bewijzen dat ik meer ben dan een pied noir. Dat is mijn gevecht, en ik ben van plan die strijd te winnen.'

***