Jacobs
zwerft langs de rand van het tropisch regenwoud en vaart tussen de koraaleilanden
in het voetspoor van Joseph Conrad door de Indonesische archipel, op zoek naar
lotgenoten die een nieuw leven proberen op te bouwen in een land dat wordt verscheurd
door oorlogen en geteisterd door corruptie.
Hij
ontmoet Roel die een moderne Ark van Noah heeft ontworpen, Paul die het oerwoud
probeert te redden van de allesverwoestende kettingzaag, Serge en Paulette die
op een paradijselijk eiland een hotelletje proberen op te zetten, avonturiers
die de ratrace in Europa zijn ontvlucht, op zoek naar het paradijs, naar een nieuw
begin.
Tijdens zijn zwerftocht stuit Jacobs op het spoor van de jonge
Engelse woudloper Alfred Russel Wallace, 'de vergeten vader van de evolutietheorie',
en te midden van het oorlogsgeweld op de Molukken, onderzoekt hij, omringd door
vluchtelingen en slachtoffers van de burgeroorlog, of Charles Darwin plagiaat
heeft gepleegd en de evolutietheorie heeft gestolen van de jonge, naïeve
en romantische Alfred Wallace.
Aan de kust van Sulawesi,
op het einde van een verwaarloosde, doodlopende weg treft hij Katrin, een jonge
Duitse antropologe, die aan het witte strand, omzoomd door overhangende palmbomen
haar eigen paradijs heeft gebouwd. Zij betovert Jacobs met haar idealisme, in
een wrede wereld waarin zoals Wallace ontdekte, alleen de sterksten zullen overleven.
Maar zij zet door, ondanks alle tegenslagen; zoals alle romantici, de gevangene
van haar eigen droom.