Siberische reisverhalen uit de Kolyma

Goudkoorts

Uitgeverij Contact 1993

 

 

'Wil je rijk worden?' schreeuwt Vladimir op een dag uitbundig over de telefoon vanuit Siberië. 'Zullen we goud gaan zoeken? Je moet nu komen. Het land ligt open. Niemand houdt ons meer tegen.'
Ik vraag waar we heen gaan. 'Kolyma,' roept hij. 'Het einde van de wereld. Achter de bergen, over de horizon.'
Hij wacht gespannen af. Goudzoeken is zijn kinderdroom, net als reizen naar verre oorden, dromen die na 36 jaar communistische dwingelandij niet vervlogen zijn.
'Breng muskietennetten mee,' raadt hij aan nog voordat ik antwoord heb kunnen geven. 'Ze steken als Vietnamezen. En koop een imkerhoed tegen de horzels. Ze steken dwars door de huid van een rendier en drijven hele kuddes van wanhoop de Siberische Zee in.'

 

Hij weet hoe hij me moet overhalen.
'Ik zal voor de wodka zorgen,' dringt hij aan. 'Wij drinken iedere weerspannige bureaucraat onder tafel.'
Hij lacht en duldt geen tegenspraak. Het werkte vorig jaar toen we wekenlang onze weg zochten door West-Siberië langs de oevers van de rivier de Ob, dwars door een onmetelijk moeras, waar God vergat het land van het water te scheiden. Het was een slopende trektocht geweest van de grens met Mongolië tot ver boven de poolcirkel, naar de Rand van de Wereld, dwars door de Goelag Archipel, waar de bewoners voor het eerst aan buitenlandse journalisten over de verschrikkingen van het communistische experiment vertelden.

 

We waren vrienden voor het leven geworden en we hadden de voorraad wodka, honderden halveliterflessen die hij had willen ruilen voor proviand in een land waar de roebel geen waarde meer had, voor het grootste deel zelf opgedronken tijdens lange nachten gevuld met ongeloof en verdriet over de verhalen die wij langs de oever van de rivier optekenden.
En nu wil hij opnieuw op reis.


* * *

Hij haalt me met een taxi op van het vliegveld in Moskou en betaalt de chauffeur vierduizend roebel. 'Het is een vriendenprijsje,' zegt hij lachend als hij mijn verbaasde gezicht ziet. 'Het geld is niets meer waard. We zijn het afgelopen jaar knettergek geworden.'

Het is een onweerstaanbare grijns, ogen vol pret in een diep doorgroefd gelaat, bijna twee meter spier en pees, altijd gekleed in een spijkerjack, een grijns die hij loslaat op de autoriteiten als hij het onmogelijke vraagt dat hij onveranderlijk krijgt.Lang geleden is hij in zijn hoofd geëmigreerd, zoals zovelen van zijn generatiegenoten, eerst dromend over een wasserette in Polen, het land waar zijn voorouders vandaan kwamen, die in de negentiende eeuw, samen met meer dan honderdduizend Polen na een opstand tegen de tsaristische bezetters naar Siberië werden verbannen. En later, toen hij mij leerde kennen, droomde hij van een woonboot in de Amsterdamse grachten, weg van de grauwheid en de uitzichtloosheid van het leven in Centraal-Siberië, waar ook na de Omwenteling de oude garde de macht bleef monopoliseren.

 

Maar vorig jaar, toen we samen de Ob afzakten, had hij besloten om in Siberië te blijven, om op zoek te gaan naar zijn Russische ziel, een ziel vol mededogen, zoals hij het zelf omschreef, vol vriendschap, warmte en gastvrijheid, een ziel vol respect voor de natuur en de mens, die verloren was gegaan tijdens zeventig jaar communistische heerschappij. 'Je kunt niet vluchten voor je eigen ziel,' had hij op een avond gezegd. 'Hij ligt hier begraven, in de tajga en de toendra langs de oevers van de Ob, in de knekelvelden van de Goelag, tussen de botten van de miljoenen slachtoffers van de communistische terreur.'

Hij neemt me mee naar een restaurant niet ver van het Witte Huis, waar Jeltsin in augustus 1991 de staatsgreep overleefde. Hij betaalt de rekening, 3600 roebel voor een smakeloze, platgekookte maaltijd zonder sterke drank, waarin alleen de smaak van verse paddestoelen en koriander na veel discussie valt te herkennen. Olga, zijn vrouw, verdient 1500 roebel per maand als bibliothecaresse, vertelt hij, en 'zelfs zij kookt een stuk beter'.

 

De mijnwerkers in Kemerovo, de industriestad in West-Siberië waar hij woont, verdienen nu per maand veertig -tot vijftigduizend roebel. 'Zij zijn afgekocht,' concludeert hij.

De mijnwerkers begonnen in 1989 de eerste stakingen in de geschiedenis van de Sovjetunie en hun acties luidden de val in van Gorbatsjov en uiteindelijk van het communistische regime. 'De mijnwerkers zijn tevreden nu,' vertelt Vladimir, die zelf jarenlang als kolensjouwer in de mijnen werkte voordat hij als verslaggever een baan vond bij het lokale radiostation.

 

'De rest van de bevolking mort en staakt maar de kompels werken. Alleen, er is niet genoeg geld om de salarissen uit te betalen,' zegt hij lachend. 'Dus ze krijgen tienduizend roebel cash per maand, de rest wordt op een bankrekening gezet.'


Hij vertelt hoe hij het afgelopen jaar 'in zaken' is gegaan. Na de publikatie van onze reisverhalen in de Wall Street Journal werd hij gebombardeerd met telefoontjes en faxen uit de Verenigde Staten, vooral van avonturiers en handelaren. Hij laat een fax zien uit Montana, van een houtzagerij, met het verzoek om honderdduizend kubieke meter hout te leveren. Maar hij heeft ontdekt dat het hout in de bossen langs de Ob besmet is met radioactiviteit en de deal is afgeketst. Nu verwacht hij een delegatie van de Morgan Investment Bank, die in Siberië op zoek is naar zakenpartners. Hij grinnikt. 'Op school leerde ik dat J.P. Morgan de grootste schurk van de kapitalistische wereld was. Nu wil de gouverneur van West-Siberië hem graag ontmoeten. Het verhoogt zijn status.' Vladimir heeft beloofd dat hij de manager van Morgan rond zal leiden en introducties in de zakenwereld en de politiek zal verzorgen. Hij rekent 300 gulden per dag, inclusief vervoer, hotels, voedsel en tolken. 'Of is dat te veel,' vraagt hij verlegen.

 

Hij heeft nog een lange weg te gaan voor hij de wetten van het kapitalisme begrijpt en kan toepassen, geeft hij toe, en ik beloof dat ik hem zal leren hoe je een kasboek bijhoudt en wat een winst- en verliesrekening is.'Ik prefereer goud,' zegt hij. 'In grote klompen, rechtstreeks uit de rivier.'

 

We vliegen dezelfde nacht door naar Kemerovo, waar we Anatoli, onze tolk, zullen oppikken. We doden de tijd op Vnoekovo, het vliegveld waar de vluchten naar Siberië vertrekken, in het cafetaria. Vorig jaar vierden we hier met tien man het begin van onze expeditie met wodka, cognac, champagne, kaviaar en gerookte zalm. Nu kopen we voor hetzelfde bedrag drie koppen slappe koffie en twee buikflesjes mineraalwater. Er is nog steeds geen bestek, behalve een paar plastic puddinglepeltjes.
De hal van het vliegveld is afgeladen met Vietnamese gastarbeiders, die al dagen op metershoge stapels bagage wachten op een vlucht naar Hanoi, maar de brandstof is schaars en veel vluchten worden op het laatste moment afgelast en Hanoi is niet langer de bevoorrechte hoofdstad van een bevriende natie. Maar de leuzen op het vliegveld zijn nog niet aangepast aan de nieuwe tijd, net zomin als de prijs van het ticket, 807 roebel voor een vlucht van meer dan drieduizend kilometer, dwars door vier tijdzones, de prijs van 100 gram wodka in het cafetaria: 'Aeroflot: de vloot van de burgerluchtvaart is de grote motor achter de socialistische landbouw en staat garant voor overvloedige oogsten op de kolchozenvelden en in de moestuinen van ons socialistische vaderland,' staat er op de muur geschreven.

 

De Toepolev 86352 die ons rond middernacht naar Kemerovo brengt stinkt naar urine, alsof de passagiers collectief de controle over hun sluitspieren hebben verloren. Het is een adembenemende lucht maar niemand klaagt. 'Dat is de Russische ziel,' zegt Vladimir spottend. 'Wij dragen ons lot gelaten. Jullie westerlingen willen toch altijd weten waarom wij Russen zeventig jaar communisme hebben geaccepteerd en hoe wij het hebben overleefd. Schrijf op: wij noemen het soedba.' En hij zet mij in de stoel naast het toilet.
De stewardessen verkopen kranten, tijdschriften en kookboeken. De purser, die de passagiers routineus had afgebekt bij het instappen waarna ze, hun lot geduldig dragend, de vliegtuigtrap waren opgestormd, vrouwen en kinderen onder de voet lopend, leest bijna een kwartier lang de inhoudsopgave van de lectuur over de intercom voor.
Ik vraag Vladimir of hij het boek Moskou 2042 van Vladimir Voinovitsj kent, de absurdistische beschrijving van de communistische heilstaat in het jaar 2042. Hij schudt zijn hoofd. In het gerealiseerde communisme anno 2042 zijn nog slechts twee zaken van belang, primaire zaken en secundaire zaken: voedsel en uitwerpselen. De rest is afgeschaft, overbodig verklaard, weggereguleerd, vertel ik. Je levert je uitwerpselen in en je ontvangt aan hetzelfde loket een zelfde hoeveelheid voedsel. 'Wij hebben geen absurdistische boeken nodig,' zegt hij monter. 'Kijk gewoon om je heen.'


* * *

 

Siberische reisverhalen

uitgeverij Contact 1992

Anatoli wacht ons op in Kemerovo met wodka en cognac, en hij is nog geen spat veranderd sinds we vorig jaar in Vorkoeta, ver boven de poolgrens, afscheid van elkaar namen. 'He was just as drunk as I left him last year,' buldert hij. 'Zo begin je een boek. Je krijgt de eerste zin gratis. En nu worden we dronken. En dan worden we rijk.'

 

Hij is bijna twee meter lang, breedgeschouderd en grof in de bek, vooral als hij dronken is. Hij is uitbundig, net als het opgeschoten joch dat opgroeide in de binnenlanden van Australië, een lefgozer wiens dromen geen grenzen kenden tot zijn vader in 1956, na de dood van Stalin en tegen de wil van zijn familie in, besloot om terug te keren naar de Sovjetunie.

 

Zijn vader, zo had hij mij vorig jaar verteld tijdens een doorwaakte, melancholieke nacht op de rivier, was een patriot geweest. Hij had op zeventienjarige leeftijd dienst genomen in het sovjetleger en hij was door de nazi's krijgsgevangen gemaakt. Hij werd bevrijd door de Amerikanen maar hij durfde niet terug naar zijn geboorteland omdat Stalin alle krijgsgevangenen liet executeren omdat volgens de sovjetideologie 'een Russische soldaat zich niet gevangen laat nemen' en hij was met een hart vol heimwee naar Australië geëmigreerd.

 

Anatoli heeft twee weken lang geen druppel gedronken, vertelt hij, 'ter voorbereiding op onze reis'. Ik gun hem het plezier van een slemppartij. Hij is niet op zijn best als hij dronken is. Hij schaamt zich voor zijn land, voor het verval, voor de onwezenlijke geschiedenis en hij geneert zich voor zijn eigen mislukte leven in Siberië. Hij voelt zich onzeker tegenover westerlingen en hij verbergt zich achter zijn branie, die grover wordt naarmate de nacht vordert.

 

 

'Godskolere. Wie begint zich zorgen te maken over de toekomst, net nu wij zeventig jaar communisme hebben overleefd?' roept hij ongevraagd een halve nacht en vele flessen wodka later. 'Uitgerekend mijn bloedeigen vrouw, voor wie ik stad en land afreis om aardappels te zoeken om de winter te kunnen overleven. Plotseling vraagt ze zich af wat de zin van het leven is. Wat een luxe. Terwijl we nog steeds in dezelfde beerput leven. We hebben alleen onze jas binnenstebuiten aangetrokken. We spelen hetzelfde spel, het zijn dezelfde spelers, dezelfde regels. Alleen de naam van het spel is veranderd. Nu noemen we het kapitalisme.'

 

Hij raast door. Hij praat sneller dan hij drinkt. En hij drinkt alles door elkaar. 'Jeltsin heeft aangetoond dat het communisme misdadig was. Nou en. Dat wisten wij allang. Daar hadden wij geen tot inkeer gekomen communist voor nodig om ons dat te vertellen. Jeltsin heeft zijn rol vervuld. Hij heeft geen alternatief, geen politieke strategie. En wij staan tot onze dijen in de stront.

Maar er ligt goud op ons te wachten. In de rivier. Grote klompen goud, zo voor het oprapen. Net als in mijn kinderdromen. En wee je gebeente,' waarschuwt hij mij, 'als je onze tijd verprutst en oude mensen lastig valt met stompzinnige vragen over het verleden.'

 

'We kunnen de toekomst geen vorm geven als we het verleden niet kennen en begrijpen,' werpt Vladimir tegen, die de neiging heeft serieus te worden naarmate hij meer drinkt.
'Fuck you,' antwoordt Anatoli. 'We gaan goud zoeken, geen massagraven.'

* * *

 

Siberië, in oppervlakte groter dan het Romeinse Rijk, werd eeuwenlang 'het land ten oosten van de zon' genoemd. Hier, ten oosten van het Oeralgebergte woonden volgens Russische cartografen 'kannibalen, eenarmige wezens, lopend op één voet'.

Het was een mysterieus land, dat zich uitstrekte tot aan de horizon en verder. 'Het slapende land' werd het ook wel genoemd, Sibir, onleefbaar gemaakt volgens een lokale legende door een wrekende God die zag dat de mens in zonde leefde, en die de natuurlijke rijkdommen van het land bedekte onder een dikke laag sneeuw als straf voor Eva's ongehoorzaamheid.

 

De Russische kolonisatie van Siberië werd gestart in de zestiende eeuw. Rusland lag, volgens de Amerikaanse schrijver Benson Bobrick, in die jaren in puin: 'Oorlog, hongersnood, pest en politieterreur onder het bewind van Ivan de Verschrikkelijke hadden de bevolking van Rusland uitgedund. Moskou was in as gelegd. Haar troepen waren op de vlucht, in het westen bedreigd door Polen en Zweden, in het zuiden door de Krimtataren en de Ottomaanse Turken. Rusland wendde zich naar het oosten.'

De verovering van Siberië werd gestart door Jermak-de-zoon-van-Timofej, een kozak in dienst van de Stroganovs, een machtige familie handelaren aan de oostelijke grens van het Russische rijk. Op 1 september 1581 trok Jermak de Oeral over aan het hoofd van 840 man. Volgens de officiële geschiedschrijving zongen de veroveraars liederen ter ere van de Heilige Drieëenheid, God in zijn volle glorie en de Heilige Maagd Maria. Anderen beweren dat Jermak 'een bandiet' was die strikte discipline van zijn mannen eiste. Wie zijn bevelen niet opvolgde werd in een zak gestopt, het hoofd eerst, en de borst verzwaard met een zak zand, en in de rivier gegooid.

Het kozakkendetachement bestond uit vrijbuiters, die volgens Bobrick te vergelijken waren met de Amerikaanse pioniers: 'eenzelvige zwervers en bastaarden. Anderen behoorden tot de rauwe bewoners van iedere grensstreek: vagebonden, deserteurs, religieuze vluchtelingen, seizoenarbeiders, bandieten en avonturiers die gevlucht waren naar de bossen en de steppe.'


Nog geen zestig jaar later, in 1639, bereikten de eerste kozakken, die 'de kleurloze horde' werden genoemd door de autochtone bevolking, de Zee van Ochotsk, aan de andere kant van het continent. Het was een verbijsterende prestatie: het Rusland van de tsaren was binnen zestig jaar een koloniale macht geworden, groter dan Spanje, Portugal, Holland of Engeland, en volgens James Forsyth, een Schotse historicus, 'niet minder wreed' ten opzichte van de lokale bevolking.

 

 

De snelheid waarmee de kozakken Siberië veroverden werd bepaald door hebzucht, de drijfveer achter iedere koloniale veroveringstocht. De kozakken en hun opdrachtgevers, de machtige handelshuizen in het Europese deel van Rusland, zochten huiden, vooral sabel en vossehuiden: 'Een paar vossehuiden was een stuk land van 20 hectare waard, plus een goede hut, vijf paarden, tien stuks vee en twintig schapen.' Een ijzeren bijl kostte volgens James Forsyth achttien sabelhuiden en 'een paar huiden, sabel, zwarte vos of marter, verzekerde de Russische handelaar van een rijkeluisleven'.
De kozakken plunderden het land en liepen de autochtone bevolking die nog in het stenen tijdperk leefde, onder de voet. Ze ruilden de huiden voor kralen, spiegels en koperen kookpotten en onmiddellijk daarna legden ze de nomaden een zware huidenbelasting op. Niemand was, volgens Bobrick, uitgesloten van deze belastingen, 'ook niet de blinden, de lammen, de kreupelen, zelfs niet de doden'.

 

 

Overal in Siberië, langs de grote rivieren de Ob, de Jenisej, de Lena en de Kolyma bouwden de kozakken hun houten forten, ostrogi. Als het land was leeggeroofd, de sabeldieren gedood, soms meer dan een half miljoen per jaar, trokken ze verder oostwaarts, een enkele soldaat met een kanon achterlatend in de ostrog.

De hebzucht was zo groot dat de Russische handelaren niet stopten bij de kust van de Stille Oceaan. Ze staken de Beringstraat over en zetten hun strooptocht voort in Amerika, lang voordat de Engelsen en de Fransen de Appalachen overtrokken. Ze kwamen zo ver als Californië en bouwden in 1812 een fort op 45 kilometer van de plek waar nu de Golden Gate-brug hangt.

Er waren in al die jaren echter nooit meer dan duizend Russen in Alaska en Amerika: 'zeelieden, geronseld in Siberië, die nooit een schip of de zee hadden gezien.' De meesten waren avonturiers, dronkaards, failliete handelaren en misdadigers die op de enorme buit afkwamen. 'Ze waren zo verdorven, dronken, gewelddadig en corrupt dat iedere maatschappij opgelucht zou zijn als ze dit tuig kwijt zouden zijn,' schreef een Russische handelaar in het begin van de negentiende eeuw.

De winsten die de handelaren maakten waren enorm. De huiden van de zeeotters, die langs de kust van Siberië en Alaska werden gestroopt, bleken van onschatbare waarde te zijn in China en werden geruild voor zijde, edelstenen, goud en zilver, ivoor, porselein en thee en op het einde van de achttiende eeuw vervoerden jaarlijks meer dan tienduizend wagens de Chinese goederen naar Irkoetsk, een luidruchtig grensstadje in die dagen, waar de varkens zich op straat in de modder wentelden en gasten in het Metropool Hotel vermaakt werden door een troep meisjes van lichte zeden uit Warschau die geile liederen zongen en waar Chinese goudsmokkelaars in achterafkamertjes hun handel dreven.

 

 

De kolonisatie van Siberië kwam pas goed op gang na 1861 toen het lijfeigenschap in Rusland werd afgeschaft en miljoenen landloze boeren naar Siberië trokken, op de vlucht voor de steeds terugkerende hongersnood ten westen van de Oeral. Ze reisden per kar over de Grote Postweg, een modderpad dwars door de tajga, onbegaanbaar in de zomer als de zwaar beladen wagens vastliepen in het smeltwater, onbegaanbaar in de winter als de sneeuwstormen over de vlakte joegen.

Tegen het einde van de vorige eeuw werd de Transsiberische spoorlijn aangelegd en vond er een ware landverhuizing plaats: een kwart miljoen landloze boeren trok, volgens Benson Bobrick in 1896 oostwaarts: 'de meesten in wagons zonder stoelen met het opschrift: voor 12 paarden of 43 mensen. Er waren wagons voor families en voor vrijgezellen: stallen op wielen. Ze vervoerden drie generaties: de grootouders, man en vrouw en de kinderen, en de dieren van hun erf op de keuterboerderij in Rusland. Drie koeien en een half dozijn schapen liggen in het stro en in kniediep vuil. Balen hooi en stro zijn opgestapeld tot aan het plafond, waar de kippen, hanen, kalkoenen en eenden rondfladderen. Een paar magere honden liggen in de hoek, de bezittingen liggen overal verspreid, er staat een eenvoudige tafel met een paar stoelen en aan de muur hangen zelfs een paar religieuze prenten. De wagons voor de vrijgezellen worden bevolkt door een bende angstaanjagende wildemannen, met blote hoofden, blote voeten, armoedige, bebaarde wezens met platte dierlijke koppen en wilde bloeddoorlopen ogen, als waren het schipbreukelingen die tien jaar op een onbewoond eiland hebben geleefd.'

De meerderheid van de kolonisten bestond uit vrijwilligers maar de tsaar stuurde ook zijn politieke tegenstanders en misdadigers naar Siberië. Het waren er in de negentiende eeuw, volgens de Amerikaan George Kennan, minstens een half miljoen.

De massale deportaties waren 'niet in de laatste plaats geïnspireerd door de wens om de slachtoffers van het barbaarse strafsysteem te verwijderen uit de 'geciviliseerde samenleving': 'mannen werden op scherpe palen gespiest, opgehangen en onthoofd voor misdaden waar in geen enkel beschaafd land misdadigers voor ter dood veroordeeld zouden worden (prijsvechten, landloperij, snuiven, toekomstvoorspellen, dronkenschap, het slaan van een echtgenote, het omhakken van bomen en bedelen als het niet noodzakelijk is); mindere vergrijpen werden bestraft met kastijden, brandmerken, het amputeren van een of meerdere ledematen, het wegsnijden van de tong. De Russische autoriteiten wilde dit leger van verminkten zo snel mogelijk uit hun gezichtsveld verbannen en stuurden ze naar Siberië.'

 

De oorspronkelijke bevolking van Siberië overleefde de invasie niet of nauwelijks. Ze werden, net als de Amerikaanse Indianen, verdreven, uitgemoord en ze verloren hun middelen van bestaan of stierven aan nieuwe ziektes waartegen ze niet bestand waren, zoals syfilis. Van de Joekagieren, eens een machtig volk van krijgers, levend tussen de Lena en de Kolyma, waren er in 1876 niet meer dan 1600 over.

* * *

 

Het wordt licht als we in Jakoetsk een tussenlanding maken. Grauw ochtendlicht breekt door de nevel die boven het moeras hangt waarop de stad gebouwd is. Licht met de kleur van witlof. Jakoetsk is een stad uit mijn kinderdromen, net als Timboektoe en Phnom Penh, steden waarvan je niet weet of ze werkelijk bestaan tot je ze bezocht hebt, namen met een magische klank die hoort bij reisverhalen uit een jeugd vol onschuld en dadendrang.
Jakoetsk is een van de koudste plekken ter wereld. Het kwik kan er in de negen maanden lange winter zakken tot 60 graden onder nul. Het was een pleisterplaats voor ontdekkingsreizigers en goudzoekers, die aan het eind van de vorige eeuw het achterland introkken om de woestenij in kaart te brengen.

 

Het bleek een ontoegankelijk bergland, een andere planeet, waarvan volgens Tsjechov alleen de trekvogels de grenzen kenden, met volop ruimte voor jongensboekenromantiek en grote mensenrampen. Hier, in de eindeloze tajga, die langzaam overgaat in de toendra, waar de muskieten en de horzels heersen, woonden de Jakoeten, Joekagieren, Evenen en Evenken, en nog verder naar het noorden aan de oever van de Oostsiberische Zee, de Tsjoektsjen.

 

 

Zij zijn de oorspronkelijke bewoners van Siberië, rendierherders en robbenjagers, bloedverwanten van de Eskimo's en de Indianen, die in een ver verleden de Beringstraat waren overgetrokken.

 

Hier had volgens een plaatselijke legende God in zijn kinderjaren de aarde geschapen. Het was een onbeholpen poging geweest en op een dag had hij in blinde kinderwoede de aarde met sneeuw bedekt en was hij boos weggelopen, op zoek naar warmere streken om zijn scheppingswerk opnieuw te starten, zijn zak met delfstoffen achterlatend in de Siberische sneeuw.

* * *


Het vliegveld van Jakoetsk is vuil, vervallen en overbevolkt. Hele families liggen te slapen op de vloer, soms al dagenlang, wachtend op een vlucht naar het westen, naar de bewoonde wereld. Langs de muur staan flipperkasten, eenarmige bandieten en space-invaders, geïmporteerd uit Duitsland. Een slaperige Russische jongen verkoopt fiches voor de machines, zittend onder een pin-up met het gezicht van Barbara Streisand die Goebel-bier aanprijst.
We zoeken tevergeefs naar een toilet. Buiten, zegt iedereen. Voor de hal hangen dronkaards rond, een leger daklozen en alcoholici, vastgelopen avonturiers en mislukte goudzoekers, ruwe, ongeschoren koppen, dronken en verlopen, op zoek naar een vuistgevecht. Een man slaat een vrouw vol in het gezicht en waggelt weg. Zij roept hem na en daagt hem uit, schokkend met het onderlijf. Ze wrijft haar hand door haar kruis en drijft de spot met hem. Hij komt terug en mept haar tegen de grond, bijna afwezig, als een routineklus. Niemand reageert, behalve Anatoli, die vraagt of ik een zakdoek heb. De vrouw blijft liggen en begint te huilen, droge tranen in een verlopen gezicht. Ze kruipt op handen en voeten naar een prullenbak en pakt een stuk nat krantepapier dat ze op haar bloedende knie plakt, terwijl ze wezenloos naar haar verwaarloosde, beurse lijf kijkt. Anatoli spreekt haar troostend toe en geeft haar mijn schone zakdoek. Ze jaagt hem weg, te dronken om hem te vertrouwen. 'Welkom in de beerput van de wereld,' zegt Anatoli grimmig en laat de zakdoek bij de vrouw achter.

* * *